ECLI:NL:RBDHA:2025:4443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
AWB 25/46
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een vrouw uit Egypte, tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag afgewezen met een besluit van 2 februari 2023, en het bezwaar van eiseres werd op 5 december 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 17 maart 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de benodigde medische behandeling en medicijnen in Egypte beschikbaar zijn, op basis van BMA-adviezen. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat de behandeling voor haar niet toegankelijk is, ondanks haar gezondheidsproblemen, waaronder nierfalen en hoge bloeddruk. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de noodzakelijke medicatie niet beschikbaar is in Egypte.

Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit, omdat niet expliciet is vermeld dat uitzetting alleen zal plaatsvinden als aan de reisvoorwaarden is voldaan. Dit gebrek wordt echter gepasseerd, omdat de minister dit alsnog heeft bevestigd. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- voor eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van € 1.814,- aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/46

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2025 in de zaak tussen

[naam], uit Egypte, eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 2 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 december 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (AWB 23/1077), op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de minister en een tolk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het BMA-advies
4. Uit de BMA-adviezen van 8 februari 2024, 29 juli 2024 en 3 september 2024 blijkt dat eiseres bekend is met nierfalen, een moeilijk behandelbare hoge bloeddruk, een verdikking van de hartspier en als gevolg daarvan schade aan het netvlies van het linkeroog en ernstige schade aan de nieren, klachten van boezemfibrilleren, suikerziekte, blindheid aan het rechteroog, overgewicht en een beperkte mobiliteit. Door de BMA-arts is geconcludeerd dat bij het uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal ontstaan. De BMA-arts heeft op basis van onderzoek geconcludeerd dat de benodigde medische behandeling aanwezig is in Egypte. De BMA-arts heeft verder reisvoorwaarden voor tijdens de reis noodzakelijk geacht, direct na de reis dient er een fysieke overdracht aan de behandelaar ter plekke plaats te vinden voor de dialysebehandeling.
Heeft de minister voldaan aan zijn vergewisplicht?
5. Eiseres voert aan dat het BMA-advies niet inzichtelijk en concludent is. Het BMA heeft bekeken of de benodigde behandeling op een bepaalde plek aanwezig is, waarbij het BMA voor de medicatie heeft gewezen op een webshop van een apotheek in Cairo. Eiseres heeft gecontroleerd of de medicatie die zij nodig heeft daar aanwezig is, maar dat is volgens eiseres niet het geval. Zij wijst voor de onderbouwing hiervoor op schermafbeeldingen van de webshop, een whatsappgesprek en een brief van Seif Chain Pharmacies. Volgens eiseres is het niet aan haar om te onderzoeken of de medicatie ook ergens anders beschikbaar is. Het is juist aan het BMA om inzichtelijk te maken waar de benodigde medicatie verkrijgbaar is.
6. De minister stelt zich op het standpunt dat uit de door eiseres overgelegde stukken niet blijkt dat de noodzakelijke medicatie niet aanwezig is in één van de filialen van Seif Chain Pharmacies. Eiseres heeft daar ook geen navraag naar gedaan. De minister concludeert dat daarom uit mag worden gegaan van de informatie in de BMA-adviezen en dat geen nader onderzoek nodig is.
7. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de minister zich er onvoldoende van heeft vergewist dat de aan het besluit ten grondslag liggende BMA-adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen als ook inzichtelijk en concludent zijn. [1] De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat in de BMA-adviezen op basis van zorgvuldig onderzoek, aan de hand van brondocumenten, voldoende duidelijk tot de conclusie is gekomen dat de benodigde medicijnen bij Seif Chain Pharmacies en de behandeling voor eiseres in Egypte aanwezig zijn. De minister heeft eiseres mogen tegenwerpen dat uit de door eiseres overgelegde schermafbeeldingen, het niet vertaalde whatsappgesprek en de brief van een apotheek, niet blijkt dat de noodzakelijke medicatie niet beschikbaar is in één van de filialen van Seif Chain Pharmacies. Hoewel eiseres aangeeft dat ze vertaalde whatsappgesprekken heeft overgelegd, blijkt uit de besluitvorming van de minister dat dit niet het geval is geweest. Eiseres heeft ook in deze beroepsprocedure geen vertaalde whatsappgesprekken overgelegd. Uit de overgelegde en wel vertaalde brief van de apotheek kan niet worden afgeleid dat de medicatie in het geheel niet aanwezig is in (één van) de dertien filialen van Seif Chain Pharmacies in Cairo. Dat bepaalde medicatie niet op de webshop aanwezig is en dat de medicatie bij één apotheek niet beschikbaar lijkt te zijn, is onvoldoende om aan het standpunt van de BMA-arts te twijfelen. Eiseres heeft verder geen andere objectieve stukken overgelegd die maken dat niet van het BMA-advies kan worden uitgegaan.
Heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat de behandeling niet toegankelijk is voor haar?
8. Eiseres betoogt dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat de medische behandeling voor haar niet toegankelijk is, omdat zij niet in staat is om te werken en zij ook geen verzekering af kan sluiten of steun vanuit de overheid kan krijgen. Het verzekeringsstelsel waar de Egyptische overheid mee bezig is, zal pas in 2027 intreden. Ook blijkt uit krantenartikelen dat niet iedereen toegang heeft tot de zorg in Egypte en dat mensen zelf hun medicatie moeten betalen.
9. De minister volgt eiseres dat zij niet kan werken, maar stelt zich op het standpunt dat eiseres daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met bijvoorbeeld hulp van haar partner of familie de behandeling niet zal kunnen betalen. Eiseres heeft volgens de minister ook niet aangetoond dat zij geen verzekering of ondersteuning vanuit een ziektekostensysteem of vergoedingen van de Egyptische overheid zal kunnen krijgen. Het door eiseres overgelegde artikel gaat vooral over de kwaliteit van de zorg, wat volgens de minister dan ook niet leidt tot een andere conclusie over de feitelijke toegankelijkheid.
10. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt eerst dat nu de minister tot de conclusie is gekomen dat de voor eiseres benodigde behandeling beschikbaar is in Egypte, het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat die behandeling voor haar niet toegankelijk zal zijn. [2] Eiseres is daarin niet geslaagd. Zij heeft weliswaar stukken overgelegd waaruit de kosten van nierdialyses blijken en ook het gemiddelde loon in Egypte, maar de minister heeft er terecht op gewezen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen financiële ondersteuning zal kunnen krijgen vanuit familiaire sfeer, verzekeringen of vanuit de overheid. De omstandigheid dat een bepaald verzekeringsprogramma van de Egyptische overheid pas in 2027 in werking zal treden, maakt niet meteen dat er momenteel geen andere financiële steun mogelijk is. De aanvullende stukken die in beroep zijn overgelegd maken ook niet dat het oordeel van de minister ten tijde van het bestreden besluit anders had moeten zijn. Daarin staat wel informatie over de kosten van de behandeling en medicatie, maar dat doet niet af aan de conclusie dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze behandeling niet zal kunnen betalen.
Fysieke overdracht
11. Eiseres voert aan dat in het bestreden besluit de toezegging ontbreekt dat de reis niet doorgaat als de fysieke overdracht niet geregeld kan worden. Dat betekent dat eiseres uitgezet kan worden zonder dat de overdracht is geregeld en dus dat zij in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht zal komen.
12. De minister erkent dat ten onrechte niet in het bestreden besluit is aangegeven dat uitzetting alleen zal plaatsvinden als aan de reisvoorwaarden van de fysieke overdracht kan worden voldaan. De minister verzoekt dit motiveringsgebrek te passeren, omdat dat wel het uitgangspunt is en de toezegging dat eiseres alleen in overeenstemming met de reisvoorwaarden wordt uitgezet is gedaan in het verweerschrift en op zitting.
13. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat sprake is van een motiveringsgebrek, omdat in het bestreden besluit niet expliciet de toezegging is gedaan dat uitzetting alleen plaats zal vinden als aan de reisvoorwaarden is voldaan. Dat betekent dat het besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
14. Nu het bestreden besluit, zoals hiervoor is overwogen, inhoudelijk de rechtmatigheidstoets kan doorstaan en in stand kan blijven, zal de rechtbank dit gebrek passeren met artikel 6:22 van de Awb. De minister heeft immers alsnog het bestreden besluit op dit onderdeel kenbaar en deugdelijk gemotiveerd, nu de minister de toezegging alsnog heeft gedaan en heeft bevestigd dat als uitgangspunt geldt dat uitzetting niet plaats zal vinden als niet aan de reisvoorwaarden is voldaan. Van benadeling door instandlating van het bestreden besluit is verder niet gebleken.
Redelijke termijn
15. Eiseres stelt tot slot dat de redelijke termijn is overschreden en vraagt in dat verband om schadevergoeding.
16. De vraag of de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt als uitgangspunt dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk twee jaar is. Hiervan geldt een half jaar voor de bezwaarfase en anderhalf jaar voor de beroepsfase. De termijn vangt in beginsel aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan.
17. De rechtbank gaat er vanuit dat de termijn aanvangt op 3 februari 2023, het moment van indiening van het bezwaarschrift. In het bestreden besluit gaat de minister er ook vanuit dat het bezwaarschrift 3 februari 2023 is ingediend en uit het dossier blijkt niet dat het bezwaarschrift later zou zijn ontvangen. De redelijke termijn voor zowel de bezwaar- en beroepsfase eindigde daarom op 3 februari 2025. De rechtbank stelt vast dat het besluit op bezwaar op 5 december 2024 is genomen, waardoor de redelijke termijn van een half jaar in de bezwaarfase al is overschreden met één jaar en vier maanden. Gerekend vanaf 3 februari 2025 tot aan deze uitspraak van de rechtbank is de gezamenlijke redelijke termijn overschreden met ongeveer anderhalve maand. Wanneer de redelijke termijn is overgeschreden, geldt een immateriële vergoeding van € 500,- voor ieder half jaar waarmee de redelijke termijn wordt overschreden. Het totaal van de overschrijding moet naar boven worden afgerond. Gelet op de overschrijding in deze zaak heeft eiseres recht op een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding van de redelijke termijn is volledig toe te rekenen aan de minister, omdat de bezwaarfase bijna anderhalf jaar heeft geduurd en de beroepsfase slechts een aantal maanden. De minister zal daarom tot betaling van het hiervoor genoemde bedrag worden veroordeeld.

Conclusie en gevolgen

18. Gelet op al het voorgaande heeft de minister het bestreden besluit mogen nemen. De rechtbank zal het besteden besluit daarom, onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb, in stand laten.
19. Omdat toepassing wordt gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, heeft eiseres recht op vergoeding van de proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 1.814,-, verband houdend met het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 500,- schadevergoeding aan eiseres;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:2739.
2.Zie bijvoorbeeld: EHRM 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810 en uitspraken van de Afdeling: ECLI:NL:RVS:2022:3134, ECLI:NL:RVS:2023:2046 en ECLI:NL:RVS:2024:4451.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:767.