ECLI:NL:RBDHA:2025:4476
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet-betaald griffierecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening dat door de verzoeker was ingediend op 23 mei 2024. Het verzoek was gericht tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie van 22 mei 2024. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat de verzoeker het griffierecht niet had betaald. Dit griffierecht bedraagt € 187,- en is verplicht volgens artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig was betaald en dat verzoeker geen geldige reden had opgegeven voor deze omissie.
De rechtbank had de verzoeker op 18 november 2024 geïnformeerd dat zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht was afgewezen en dat hij het griffierecht moest voldoen. De verzoeker ontving op 22 november 2024 een aangetekende nota waarin stond dat hij het griffierecht binnen twee weken moest betalen, met een deadline van 4 december 2024. Aangezien de voorzieningenrechter het griffierecht niet had ontvangen en de verzoeker geen geldige reden had gegeven voor het niet betalen, kon de zaak niet inhoudelijk worden behandeld. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:83 Awb.
De beslissing houdt in dat de verzoeker geen gelijk krijgt en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.