ECLI:NL:RBDHA:2025:4521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10455 en NL25.12174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan eiseres, die door de minister van Asiel en Migratie werd vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontneming niet in overeenstemming was met de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en dat er sprake was van een gebrek in de procedure. Eiseres had op 5 maart 2025 beroep ingesteld tegen het besluit van 14 februari 2025, waarbij de vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel onrechtmatig was, omdat de vereiste documenten niet correct waren verstrekt aan eiseres. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel bevolen met terugwerkende kracht en een schadevergoeding van € 3.400,- toegekend voor de onrechtmatige detentie van 34 dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.814,-, die door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.10455 en NL25.12174
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.C. Smit),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit 14 februari 2025 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen F.H.C.H. Said. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
NL25.12174
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres beroep heeft ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel op 5 maart 2025. Nadien heeft verweerder een kennisgeving uitgebracht op 14 maart 2025. Nu eiseres zelf beroep heeft ingesteld, heeft verweerder onverplicht de kennisgeving doen uitgaan. In artikel 94, eerste lid, van de Vw is verder bepaald dat zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen de vreemdeling wordt geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit ook dat het niet binnen de mogelijkheid van verweerder ligt om een door middel van een kennisgeving ingesteld beroep in te trekken. Nu eiseres zelf beroep heeft ingesteld, is het beroep in de zaak NL25.12174, rondom de kennisgeving, niet-ontvankelijk.

NL25.10455

4. Eiseres voert aan dat er stukken in het dossier ontbreken. Zo mist de informatiefolder, waardoor die niet te controleren is. Verder voert eiseres aan dat het asielbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, dat dit eenvoudig is te constateren en dat dit gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bewaring. Ten slotte zegt eiseres dat haar mentale gezondheid niet is meegenomen in het kader van een lichter middel. De rechtbank heeft voorts ambtshalve de vraag opgeworpen of de grensdetentie zo kort als mogelijk duurt als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn.
5.1.
Op grond van artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt opgelegd gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
5.2.
Op grond van het tweede lid van artikel 5.3 van het Vb is het eerste lid van overeenkomstige toepassing in geval van oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde of zesde lid, van de Wet en in situaties waarin de bewaring van de vreemdeling op een andere wettelijke grondslag wordt voortgezet.
6.1
Met partijen stelt de rechtbank vast dat het formulier als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb niet in het dossier zit. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de opgelegde maatregel, gesteld dat het betreffende formulier in de Kurmanji taal aan eiseres is uitgereikt, en dat het via openbare bronnen van de IND voor partijen – en de rechtbank – kenbaar is wat er in het formulier staat vermeld. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij bij de oplegging van de grensdetentie geen formulier heeft gezien dat in haar taal is opgesteld.
6.2
Nu het formulier zich niet in het dossier bevindt, kan de rechtbank niet beoordelen of het formulier dat volgens verweerder aan eiseres is uitgereikt aan de eisen van artikel 5.3, eerste lid, van de Vb voldoet. Dit dient voor rekening en risico van verweerder te komen nu verweerder het dossier compleet dient aan te leveren. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel. Verweerders verwijzing naar openbare bronnen op internet kan dit gebrek niet repareren, reeds niet nu daarmee niet is te verifiëren of die tekst dezelfde is als de tekst op het formulier dat aan eiseres uitgereikt zou zijn.
6.3
Dit gebrek maakt de vrijheidsontneming niet zonder meer onrechtmatig, daarvoor is een belangenafweging noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat deze belangenafweging in het voordeel van eiseres uitvalt. Bij dit oordeel verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 [1] waarin verweerder een termijn van
6 maanden is gegeven om zijn werkwijze in overeenstemming te brengen met de eisen uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. Op het moment dat de onderhavige maatregel werd opgelegd was deze termijn verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank geldt deze uitspraak voor alle formulieren, dus voor zowel de formulieren in het kader van de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw, als de formulieren in het kader van de grensdetentie op grond van artikel 6 van de Vw.
7. Het beroep is vanwege bovenstaande overwegingen gegrond. De rechtbank komt niet toe aan de overige gronden.
8. Het beroep is gegrond en de maatregel is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 19 maart 2025.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel beveelt aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 34 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 34 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 3.400,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van
19 maart 2025;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 3.400,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
M.A. van Garder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.