In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis, alsook een mvv voor verblijf met als doel ‘familie en gezin’ op basis van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en het onderzoek gesloten, omdat partijen geen zitting hebben verzocht. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel voor de minister zou wegnemen om tijdig te beslissen.
De rechtbank constateert dat de termijn voor de minister om te beslissen op de aanvraag is overschreden en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft binnen de gestelde termijn beroep ingesteld, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen, met de mogelijkheid tot verlenging tot twintig weken indien de minister besluit tot nader onderzoek. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 194,- moet door de minister worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 18 maart 2025.