ECLI:NL:RBDHA:2025:4558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL24.21652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag van een Iraanse vrouw met geloofsgroei en risico bij terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw die een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend. Eiseres, geboren in 1993, heeft eerder asiel aangevraagd op basis van haar bekering tot het christendom en de risico's die zij loopt bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft de aanvraag van eiseres beoordeeld na een eerdere afwijzing door de minister van Asiel en Migratie, die haar aanvraag als kennelijk ongegrond had bestempeld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij is veranderd door geloofsgroei en dat zij niet meer geheim zal houden dat zij geen moslim is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres bij terugkeer in Iran problemen zal ondervinden door haar (toegedichte) afvalligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister niet voldoende heeft onderzocht wat de gevolgen van een eventuele ondervraging door de Iraanse autoriteiten voor eiseres zouden zijn. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21652

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseresV-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft tevens een inreisverbod aan eiseres opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL24.21653).
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [persoon A] . Tevens is verschenen [persoon B] , de werkgever van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1993 en heeft de Iraanse nationaliteit.
1.1.
Zij heeft eerder, op 12 juni 2018, een asielaanvraag ingediend. Hier heeft eiseres aan ten grondslag gelegd dat zij in haar gezin nooit de islam heeft gepraktiseerd en dat zij op 27 augustus 2016 in Iran is bekeerd tot het christendom. Tijdens haar verblijf in Europa in 2017 heeft eiseres vernomen dat een inval heeft plaatsgevonden in een huiskerk. Bij deze inval is een lijst aangetroffen waarop haar naam stond vermeld. Op dezelfde datum heeft er ook een inval in de woning van de moeder van eiseres plaatsgevonden. Hierbij zijn spullen van eiseres meegenomen die geassocieerd kunnen worden met de uitoefening van het christelijke geloof. Eiseres stelt te worden gezocht door de Iraanse autoriteiten en dat zij daarom niet kan terugkeren naar Iran.
1.2.
Bij besluit van 18 oktober 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres zijn geloofwaardig geacht, evenals het niet praktiseren van de islam. De gestelde bekering en de daaruit voortvloeiende problemen heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft op 21 november 2019 het door eiseres ingestelde beroep hiertegen ongegrond verklaard. Met de uitspraken van 11 december 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 201908616/1/V2 en 201908616/2/V2, is het besluit van 18 oktober 2019 in rechte komen vast te staan.
2.
Op 30 juni 2021 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij is veranderd door de geloofsgroei in het christendom. Ook stelt eiseres tijdens haar verblijf in Nederland te zijn veranderd en dat zij bij terugkeer naar Iran niet meer geheim zal houden dat zij geen moslim is. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Geloofsgroei.
2.1.
Het eerste relevante element heeft verweerder tijdens de eerste asielaanvraag geloofwaardig geacht. Het tweede relevante element is door verweerder niet geloofwaardig geacht omdat eiseres niet zo overtuigend over haar motieven/proces, activiteiten en kennis heeft verklaard dat haar verklaringen over de thema's elkaar kunnen compenseren. Daarbij heeft verweerder de door eiseres overgelegde documenten qua inhoud vrij summier bevonden. Het geloofwaardig geachte relevante element is door verweerder verder beoordeeld maar verweerder stelt dat het niet te herleiden is tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Volgens verweerder is het eerste relevant element ook niet te herleiden tot één van de situaties als vermeld in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zodat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiseres komt daarom volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 21 april 2023 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Voorts is bepaald dat het terugkeerbesluit van 18 oktober 2019 nog steeds geldt en dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Ook is aan haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
2.2.
Eiseres heeft tegen het besluit van 21 april 2023 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 juli 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, is het beroep gegrond verklaard (NL23.12819). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij niet aannemelijk acht dat eiseres bij terugkeer in Iran problemen zal ondervinden door de gestelde (toegedichte) afvalligheid. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen problemen zal ondervinden bij de grens van Iran. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM als eiseres terugkeert naar Iran.
Bestreden besluit
3.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder opnieuw beslist op de herhaalde asielaanvraag van eiseres. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres ten opzichte van de eerste asielprocedure de volgende nieuwe relevante elementen:
  • geloofsgroei;
  • (toegedichte) afvalligheid.
3.2.
Volgens verweerder rust er op eiseres een verzwaarde bewijslast om de (intensivering van) de bekering geloofwaardig te maken omdat de bekering in de eerste asielprocedure niet geloofwaardig is geacht. Hieraan heeft eiseres niet voldaan. Ten aanzien van de motieven en het proces vindt verweerder dat eiseres blijft steken in algemeenheden en zij veelvuldig in herhaling valt. Ook zijn de activiteiten die zij verricht in het kader van het geloof te beperkt en heeft zij niet inzichtelijk gemaakt wat er is veranderd ten aanzien van het bidden en het bezoeken van de kerk. De enkele omstandigheid dat eiseres nu wel enige kennis heeft van het geloof, is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een intensivering van het geloof en geloofsgroei. De geloofsgroei is daarom ongeloofwaardig. Verweerder acht de (toegedichte) afvalligheid daarentegen op zichzelf geloofwaardig, maar acht het niet geloofwaardig dat eiseres zich bij terugkeer naar Iran anders zal uiten dan zij voor haar vertrek uit Iran heeft gedaan. Daarvoor is onder meer van belang dat eiseres haar bekering en de vrijheid die zij in Nederland heeft ervaren hieraan ten grondslag heeft gelegd, maar dat deze bekering ongeloofwaardig is. Bovendien zijn de opvattingen van eiseres over de islam niet gewijzigd. Het is volgens verweerder niet onaannemelijk dat eiseres aan de grens zal worden ondervraagd, maar van eiseres mag worden verlangd dat zij verklaart een religieus asielmotief te hebben geveinsd om een asielvergunning te krijgen. Het is namelijk niet gebleken dat het actief uiten van haar afvalligheid van belang is voor het behoud van haar religieuze identiteit, aldus verweerder. Eiseres heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de Iraanse autoriteiten aan eiseres afvalligheid of bekering zullen toedichten, zodat haar vrees voor vervolging niet aannemelijk is. De geloofwaardige relevante elementen zijn niet te herleiden tot één van de situaties als vermeld in paragraaf C2/3.3 van de Vc, zodat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. De asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiseres een inreisverbod krijgt voor de duur van twee jaar.
Zienswijze4. Eiseres verzoekt al hetgeen reeds in de zienswijze naar is voren in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt dat dit algemene verzoek onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiseres. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiseres in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens haar niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Geloofsgroei
5. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte haar geloofsgroei ongeloofwaardig heeft geacht. Hierbij heeft verweerder miskend dat zij erg actief is in de kerk.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in opvolgende asielprocedures over geloofsgroei een verzwaarde bewijslast mag hanteren voor de vreemdeling. Het asielrelaas waar de vreemdeling op voortborduurt, is namelijk al eerder ongeloofwaardig geacht, en die beoordeling is het uitgangspunt van de opvolgende procedure. Verweerder moet de vreemdeling in een opvolgende procedure wel de mogelijkheid bieden om ontoereikende verklaringen over een van de drie elementen van bekering (motieven voor en proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en religieuze activiteiten) te compenseren met overtuigende verklaringen over de andere twee elementen. Verweerder moet daar kenbaar op ingaan. Hoeveel gewicht toekomt aan de verschillende elementen, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Indien de vreemdeling de nadruk legt op toegenomen of gewijzigde kennis en/of activiteiten mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de nadien voortgezette of ontplooide activiteiten en opgedane kennis. Enkel de verklaringen over voortzetting, intensivering of wijziging van activiteiten en/of het vergroten van kennis, zonder dat daarbij overtuigende verklaringen worden afgelegd over de persoonlijke beleving hiervan, zullen dus in de regel onvoldoende zijn om niet overtuigende verklaringen over het proces en de motieven van de bekering te compenseren. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2022 ECLI:NL:RVS:2022:2713) en de Werkinstructie (WI) 2022/3.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres vaag, oppervlakkig en in algemeenheden heeft verklaard over de motieven en het proces van de groei in haar geloof. Eiseres verklaart in dit kader herhaaldelijk dat God zijn zoon heeft geofferd voor de zonden van de mens en dat zij hiervan heeft geleerd wat vergiffenis is, maar ook dat zij hierdoor geen tegenprestatie meer verwacht als zij iets doet. Dit heeft zij ook geleerd van hoe een christelijke collega met patiënten omging zonder dat deze hiervoor iets terug verwachtte. Het voorgaande heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Bovendien heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiseres in het kader van haar eerste asielprocedure ook dergelijke verklaringen over vergiffenis heeft afgelegd. Hiermee heeft zij dus geen andere en nieuwe inzichten gegeven. Dit geldt eveneens voor de verklaringen van eiseres dat zij heeft geleerd om God te vertrouwen.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat uit de activiteiten die eiseres verricht evenmin blijkt dat zij is gegroeid in haar geloof. Door verweerder wordt niet betwist dat eiseres evangeliseert, maar verweerder acht dit – niet ten onrechte – onvoldoende. Wanneer eiseres wordt gevraagd naar voorbeelden hiervan, verklaart eiseres namelijk alleen dat zij onder meer haar vriendinnen vertelt over het geloof en een keer een vriendin heeft meegenomen naar de kerk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze verklaringen te summier en niet overtuigend hoeven vinden. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat zij bidt en naar de kerk gaat, maar verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiseres hiermee nog niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom dit voor haar persoonlijk zo belangrijk is en wat er ten opzichte van de vorige procedure is veranderd zodanig dat nu sprake is van geloofsgroei. Eiseres heeft voorts verklaard dat zij heeft meegewerkt aan een filmpje voor de kerk, maar ook hierbij laat zij na om inzichtelijk te maken dat zij dit uit persoonlijke overtuiging heeft gedaan.
5.4.
Verweerder heeft niet betwist dat eiseres meer kennis heeft over het geloof dan tijdens de eerste asielprocedure, toen eiseres geen enkel (concreet) Bijbelverhaal kon noemen. Het enkele gegeven dat eiseres nu wel kennis heeft van enkele Bijbelverhalen, heeft verweerder echter onvoldoende kunnen vinden om aan te nemen dat zij is gegroeid in haar geloof. Zoals verweerder heeft opgemerkt, kan deze kennis immers worden vergaard en weegt dit niet op tegen de overige summiere en oppervlakkige verklaringen.
5.5.
Eiseres heeft tot slot een aantal documenten overgelegd ter onderbouwing van haar gestelde geloofsgroei. Uit de overgelegde verklaringen van pastoor [persoon C] wordt slechts beschreven dat hij eiseres meer dan drie jaar kent, dat zij lid is van de kerk en dat zij is gedoopt. Daarnaast heeft eiseres ook brieven van [persoon D] – een kerkelijk werker – overgelegd waarin wordt beschreven wie eiseres is, wat zij voor de kerk doet, en zij sterker en volhardend is in haar geloof. Deze verklaringen heeft verweerder eveneens onvoldoende mogen vinden om aan te nemen dat sprake is van geloofsgroei bij eiseres. Daarnaast heeft eiseres ook een afbeelding van haar Instagram overgelegd. Op haar profiel staat vermeld dat eiseres actief is voor mensenrechten en minderheden en dat zij ‘new christian in Iran’ steunt. Eiseres heeft echter nagelaten te concretiseren wat zij hiermee wil aantonen en de rechtbank ziet niet zonder meer in hoe dit de gestelde geloofsgroei van eiseres zou onderbouwen. Verder heeft eiseres een screenshot van een – naar de rechtbank aanneemt – blog overgelegd. Ook hierbij heeft eiseres nagelaten te concretiseren wat zij hiermee beoogt te betogen. Dit geldt eveneens voor de overgelegde foto’s van haar broer. Deze stukken hebben voor verweerder aldus evenmin aanleiding hoeven te vormen om aan te nemen dat er sprake is van geloofsgroei bij eiseres.
5.6.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de geloofsgroei niet aannemelijk is. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt dus niet.
Afvalligheid
6. Eiseres betoogt verder dat zij bij terugkeer naar Iran problemen verwacht vanwege haar (toegedichte) afvalligheid. Verweerder heeft hier volgens eiseres ten onrechte geen onderzoek naar gedaan. Dit betekent bovendien dat verweerder dus ook geen opvolging heeft gegeven aan de opdracht van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in de uitspraak van 14 juli 2023.
6.1.
De rechtbank heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom niet aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer in Iran problemen zal ondervinden door de gestelde (toegedichte) afvalligheid. Verweerder heeft hierover in het besluit namelijk enkel overwogen dat eiseres zich na terugkeer zal conformeren omdat ze dat vroeger ook deed. Uit vaste rechtspraak volgt echter dat verweerder moet onderzoeken en beoordelen of, en zo ja hoe, eiseres na terugkeer naar haar land van herkomst uiting wil geven aan haar afvalligheid en of de verklaringen van de vreemdeling hierover geloofwaardig zijn. Bij deze beoordeling is verder van belang dat verweerder van eiseres niet mag verlangen dat zij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van haar afvalligheid in het land van herkomst. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ook onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres geen problemen zal ondervinden aan de grens bij terugkeer naar Iran. Van eiseres mag, in het geval zij bij terugkeer aan de grens wordt ondervraagd, geen terughoudendheid worden verwacht en evenmin mag worden verwacht dat zij verklaart haar asielmotieven te hebben geveinsd. Dit kan er, aldus de rechtbank, toe leiden dat de Iraanse autoriteiten eiseres bij ondervraging als afvallige zullen beschouwen. Daarom is volgens de rechtbank nader onderzoek vereist naar wat de ondervraging door de Iraanse autoriteiten betekent voor het risico op vervolging of ernstige schade. De rechtbank heeft daarop het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd, en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen met inachtneming van die uitspraak.
6.2.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de (toegedichte) afvalligheid van eiseres weliswaar geloofwaardig is, maar dat haar wens om zich anders te uiten dan zij deed voor haar vertrek niet geloofwaardig is. Daarbij is volgens verweerder van belang dat eiseres nooit in de islam heeft geloofd en gepraktiseerd, maar zich in sociale situaties wel conformeerde aan de islam. Er is geen sprake van een diepgaand, overtuigende motief om haar afvalligheid te uiten. Verweerder heeft zich, onder verwijzing het Informatiebericht (IB) 2023/35, echter ook op het standpunt gesteld dat van eiseres bij terugkeer naar Iran mag worden verwacht dat zij zich terughoudend opstelt bij een eventuele ondervraging door de Iraanse autoriteiten en dat zij ten overstaan van de Iraanse autoriteiten zal verklaren dat zij een religieus asielmotief in Nederland heeft geveinsd.
6.3.
Met de voormelde motivering herhaalt verweerder in feite het eerder in het vernietigde besluit van 21 april 2023 ingenomen standpunt, terwijl juist uit de uitspraak van 14 juli 2023 volgt dat van eiseres geen terughoudendheid mag worden verlangd in het uiten van haar afvalligheid. De omstandigheid dat eiseres tijdens haar eerdere verblijf in Iran, inmiddels ruim acht jaar geleden, ten overstaan van de autoriteiten niet heeft geuit dat zij afvallig is, maakt dit niet anders. Verweerder heeft het bestreden besluit dus wederom niet deugdelijk gemotiveerd. Daarnaast is evenmin gebleken dat verweerder nader onderzoek heeft gedaan naar de problemen die eiseres mogelijk zal kunnen ondervinden aan de grens bij terugkeer naar Iran. Verweerder heeft immers louter de eerder afgelegde verklaringen van eiseres beoordeeld aan de hand van het IB 2023/35. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende; hiermee is voorts niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 14 juli 2023. Verweerder heeft bovendien - bij de vraag of eiseres bij terugkeer op de luchthaven problemen zal ondervinden - nagelaten haar uitingen op social media en op YouTube te betrekken. Dit klemt te meer in het licht van het meest recente Algemeen Ambtsbericht Iran van september 2023 (p. 119), waaruit onder meer volgt dat mensen bij terugkeer naar Iran door de autoriteiten onder druk worden gezet om de wachtwoorden van hun social media accounts af te staan, waarmee de autoriteiten inzage krijgen in sociale netwerken binnen en buiten Iran. Het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dat van eiseres mag worden verwacht dat zij (bepaalde) berichten van haar social media verwijdert, volgt de rechtbank niet. Ook dit zou immers betekenen dat verweerder van haar terughoudendheid verwacht.
6.4.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen reëel risico op vervolging of ernstige schade loopt bij terugkeer. Verweerder zal daarom – in het licht van de eerdere uitspraak van 14 juli 2023 – eigen aanvullend onderzoek moeten doen naar de praktijk aan de Iraanse grens ter beantwoording van de vraag wat (in dit geval) de (mogelijke) ondervraging door de Iraanse autoriteiten betekent voor het risico op vervolging of ernstige schade. Het enkel horen van eiseres is hiervoor niet voldoende.
7. Gezien het voorgaande is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en daarmee ook onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. Voor een nadere bespreking van hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, evenmin ziet de rechtbank aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.