ECLI:NL:RBDHA:2025:4596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL 25 3585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen door bestuursrechter; opgelegde termijn gegrond verklaard

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 14 februari 2024, al geoordeeld dat de minister binnen acht weken een nieuw besluit moest nemen, maar deze termijn is niet nageleefd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling aangegeven dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Aangezien de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft de minister een nieuwe termijn van twee weken opgelegd om een besluit bekend te maken, met de waarschuwing dat er een dwangsom van € 100 per dag verbeurd wordt voor elke dag dat deze termijn overschreden wordt, tot een maximum van € 15.000.

Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en heeft zij bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 194 moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3585

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak buiten zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. In de uitspraak van 14 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2061, heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om afgifte van een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:774, volgt dat wanneer de bestuursrechter een beslistermijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van de rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een ingebrekestelling niet is vereist. In de uitspraak van 14 februari 2024 heeft de rechtbank aan verweerder een concrete beslistermijn van acht weken gegeven, waarbinnen hij een nieuw besluit bekend had moeten maken. Verweerder heeft hieraan niet voldaan. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen. Sinds de door de rechtbank opgelegde acht weken zijn er meerdere maanden verstreken. Het is de rechtbank gelet op het dossier niet bekend of verweerder enige activiteit heeft ondernomen. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om een andere beslistermijn dan twee weken op te leggen.
5. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
6. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 194 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van eiser bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 194 (honderdvierennegentig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.