ECLI:NL:RBDHA:2025:4647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 13 januari 2025 opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 14 maart 2025, die via telehoren werd gehouden, was eiser aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam en werd hij bijgestaan door een advocaat. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na het horen van de partijen.

Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is binnen een redelijke termijn, aangezien zijn lp-aanvraag op 5 juli 2024 is ingediend en er tot op heden geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten is ontvangen. Hij voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er aanleiding is voor het opleggen van een lichter middel, gezien zijn psychische problemen als gevolg van de bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank stelde vast dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko bestaat en dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser heeft niet actief en volledig meegewerkt aan zijn uitzetting, wat zijn situatie heeft vertraagd.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor het opleggen van een lichter middel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10647

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

1. De minister heeft op 13 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] 2000 opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam en heeft zich op de rechtbank Groningen laten bijstaan door mr. H.W. Omvlee, die waarnam voor zijn gemachtigde. Ook is de rechtbank een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 30 januari 2025 [2] (in de zaak NL25.1694) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 24 januari 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Beroepsgronden van eiser
5. Eiser betoogt -samengevat- het volgende. Er is geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De lp [3] -aanvraag is op 5 juli 2024 verstuurd en tot op heden is hierop geen enkele reactie gekomen vanuit de Marokkaanse autoriteiten. Ook is sprake van onvoldoende voortvarend handelen. Er worden wel vertrekgesprekken gevoerd en is ook schriftelijk gerappelleerd, maar de minister had echter op dossierniveau moeten rappelleren. In het geval van eiser bestaat er ook aanleiding om een lichter middel op te leggen. De bewaring valt hem zwaar en als gevolg hiervan ervaart hij psychische problemen en slikt hij al langere tijd medicatie.
Oordeel van de rechtbank
6. De beroepsgronden slagen niet. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59 van de Vw 2000 en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [4]
6.1.
In het specifieke geval van eiser is op 5 juli 2024 een lp-traject opgestart. Dat de Marokkaanse autoriteiten hierop tot op heden nog niet hebben gereageerd, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er in het geval van eiser geen sprake meer is van zicht op uitzetting. Ook zijn er geen aanknopingspunten dat Marokko aan eiser geen lp binnen een redelijke termijn zou kunnen verstrekken. Daar komt bij dat de minister afhankelijk is van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten.
6.2.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Daarvan is niet gebleken. Zo heeft eiser tijdens het op 8 maart 2022 met hem gehouden gehoor veilig land van herkomst aangegeven dat hij zijn geboorteakte zal laten overkomen. Tot op heden heeft geen eiser echter geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit overgelegd. Anders dan eiser stelt zijn er ook geen identificerende documenten aangetroffen op zijn telefoon. Dat de bewaring daardoor langer duurt komt voor rekening en risico van eiser. De duur van de bewaring geeft op dit moment dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze onevenredig lang voortduurt.
6.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure voldoende voortvarend heeft gehandeld. De minister heeft tweemaal schriftelijk gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten, laatstelijk op 27 februari 2025. Daarnaast heeft de minister op 20 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Deze handelingen zijn te kwalificeren als uitzettingshandelingen.
7. De rechtbank stelt vast dat zij in de hiervoor onder 4. genoemde uitspraak van 30 januari 2025 reeds heeft geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor het opleggen van een lichter middel. Daarbij heeft de rechtbank ook de medische omstandigheden van eiser betrokken. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in onderhavige procedure heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat een lichter middel nu wel zou kunnen volstaan. Uit eisers medisch dossier van 12 maart 2025 blijkt dat hij in het detentiecentrum medische zorg krijgt. Voor zover eiser meent dat de medische omstandigheden onvoldoende zijn, dient hij dit in het detentiecentrum aan te kaarten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 30 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1115.
3.Laissez-passer.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.