ECLI:NL:RBDHA:2025:4648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die op 6 november 2024 in bewaring is gesteld. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 14 maart 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren via telehoren vanuit het detentiecentrum Rotterdam. De minister van Asiel en Migratie was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. Eiser heeft betoogd dat hij niet binnen afzienbare termijn kan worden uitgezet, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat eiser niet volledig coöperatief is geweest in het proces. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister meerdere keren contact heeft gehad met de Marokkaanse autoriteiten en dat eiser zelf ook een actieve rol moet spelen in zijn uitzetting.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor het opleggen van een lichter middel en dat de duur van de bewaring niet onevenredig lang is. De uitspraak is gedaan door rechter S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van griffier R. de Boer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9811

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

1. De minister heeft op 6 november 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] 2000 opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Tevens is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 januari 2025 [2] (in de zaak NL24.51119) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 3 januari 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Beroepsgronden van eiser
5. Eiser betoogt dat hij sinds 6 november 2024 in bewaring is gesteld en daarvoor ook strafrechtelijk gedetineerd is geweest. Er zijn volgens eiser geen aanwijzingen dat hij binnen afzienbare termijn zal worden uitgezet naar het land van herkomst, hoewel hij zich coöperatief opstelt. Derhalve is de maatregel niet meer rechtmatig te achten, aldus eiser.
Oordeel van de rechtbank
6. De beroepsgronden slagen niet. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59 van de Vw 2000 en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [3]
6.1.
In het In het specifieke geval van eiser is op 2 oktober 2024 een lp [4] -traject opgestart. Dat de Marokkaanse autoriteiten hierop tot op heden nog niet hebben gereageerd, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er in het geval van eiser geen sprake meer is van zicht op uitzetting. Ook zijn er geen aanknopingspunten dat Marokko aan eiser geen lp binnen een redelijke termijn zou kunnen verstrekken. Daar komt bij dat de minister afhankelijk is van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten.
6.2.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De door eiser geschreven en ondertekende vrijwilligersbrief, waarin hij verzoekt om aan hem een reisdocument te verstrekken, maakt niet dat sprake is van een volledige coöperatieve houding. Zo heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 25 september 2024 aangegeven dat hij zijn Marokkaanse paspoort heeft weggegooid en heeft hij op 8 november 2024 gezegd dat hij zal nadenken over terugkeer met behulp van het IOM. Een op 10 december 2024 geplande vertrekgesprek heeft niet plaatsgevonden, omdat eiser niet is verschenen en tijdens het vertrekgesprek van 20 februari 2025 heeft eiser aangegeven dat hij ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit niets meer kan doen. In zoverre eiser meent dat de bewaring moet worden opgeheven, omdat de belangenafweging gezien de duur van de inbewaringstelling, in zijn voordeel dient uit te vallen, oordeelt de rechtbank dat als eiser zijn inbewaringstelling had willen verkorten, hij dit had kunnen doen door zich meer coöperatief op te stellen. De duur van de bewaring geeft op dit moment dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze onevenredig lang voortduurt.
6.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure voldoende voortvarend heeft gehandeld. De minister heeft in die periode driemaal schriftelijk gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten, laatstelijk op 27 februari 2025. Daarnaast heeft de minister meerdere vertrekgesprekgesprekken met eiser gevoerd. Deze handelingen zijn te kwalificeren als uitzettingshandelingen. Ter zitting heeft de minister aangegeven dat het bij Spanje opgestarte project identiteitsonderzoek inmiddels is afgesloten.
7. De rechtbank stelt vast dat zij in de hiervoor onder 4. genoemde uitspraak van 8 januari 2025 reeds heeft geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor het opleggen van een lichter middel. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in onderhavige procedure heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat een lichter middel nu wel zou kunnen volstaan.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 8 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:189.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
4.Laissez-passer.