Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], V-nummer: [nummer], eiser
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,) de minister,
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 22 maart 2024, waarbij de minister eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingewilligd. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. De minister heeft op verzoek van de rechtbank op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft een schriftelijke reactie ingediend op het verweerschrift. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen op het beroep. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en doet uitspraak zonder zitting.
De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van eisers verblijfsvergunning juist heeft vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De minister heeft de asielaanvraag van eiser ingewilligd en een verblijfsvergunning asiel verleend, geldig van 5 juli 2023 tot 5 juli 2024. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum en voert aan dat deze moet zijn vastgesteld op 26 juni 2023, de datum waarop hij zich in het Aanmeldcentrum Ter Apel heeft gemeld. De rechtbank stelt vast dat de minister de ingangsdatum niet juist heeft vastgesteld en verklaart het beroep gegrond.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover de ingangsdatum is vastgesteld op 5 juli 2023 en stelt deze vast op 26 juni 2023. De minister moet de proceskosten van eiser vergoeden, tot een bedrag van € 907,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen, ondanks het verzoek van de minister. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan.