ECLI:NL:RBDHA:2025:4650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op basis van artikel 59b Vw 2000 en beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, van Gambiaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel terecht heeft opgelegd, omdat er onvoldoende zekerheid bestond over de identiteit van de eiser en er risico op onttrekking aan het toezicht was. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voortvarend heeft gehandeld in de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9692

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

1. Bij besluit van 14 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] 2000 opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
Op 9 maart 2025 heeft de minister een asielbesluit genomen en is de bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000 met ten hoogste drie maanden verlengd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. Ook is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. De minister heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond) en b (b-grond), van de Vw 2000. Als aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De minister heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Op de zitting heeft de minister lichte grond 3i laten vallen.
3.2.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.3.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is opgelegd. Voor de a-grond is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. De minister stelt in de maatregel van bewaring terecht dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit van eiser, nu hij niet beschikt over documenten ter vaststelling hiervan. Dit is door eiser ook niet betwist.
5.1.
Daarnaast heeft de minister de maatregel eveneens op de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 kunnen baseren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), [2] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht - door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen lichte en zware gronden - ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen.
Gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 4a, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden 3a, 3c, 3d, 4a, 4c en 4d niet heeft bestreden. De rechtbank oordeelt over de zware grond 3b dat het feitelijk juist is dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken, nu hij zich sinds 6 maart 2023, na de beëindiging van zijn verblijf in het LVV [3] , niet meer heeft gemeld.
Lichter middel
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die maken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Er zijn immers, zoals hiervoor vermeld, voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee een risico op onttrekking vaststaat. Bij de beoordeling van het lichter middel is ook rekening gehouden met de medische klachten van eiser.
Voortvarend handelen
8. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000 moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. [4] De rechtbank stelt vast dat op 18 februari 2025 een gehoor opvolgende aanvraag met eiser heeft plaatsgevonden en dat de minister op 19 februari 2025 een voornemen heeft uitgebracht. Vervolgens heeft de minister op 9 maart 2025 een asielbesluit genomen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de behandeling van de asielaanvraag gedurende de inbewaringstelling van eiser.
Zicht op uitzetting
9. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de Afdeling in de uitspraak van 6 juni 2016 [5] heeft overwogen dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
3.Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen.
4.Afdelingsuitspraak van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.