ECLI:NL:RBDHA:2025:4660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Egyptische eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Egyptische eiser die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen kon worden, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiser eerder op 9 november 2021 in Duitsland om internationale bescherming had verzocht. Nederland had op basis van de Dublinverordening de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen, wat door Duitsland op 8 januari 2025 was geaccepteerd.

Eiser voerde aan dat de afwijzing van zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland niet was benoemd in het bestreden besluit en dat het voornemen van de verweerder een standaardvoornemen was. De rechtbank oordeelde echter dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was en dat het aan eiser was om aan te tonen dat dit in zijn geval niet kon worden aangenomen. De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet was geslaagd en dat verweerder niet verplicht was om de redenen voor de afwijzing van de eerdere asielaanvraag te onderzoeken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9796

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Egyptische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2000. Hij heeft op 26 november 2024 een asielaanvraag gedaan.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [2] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 9 november 2021 al in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht. Nederland heeft op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [3] de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek op 8 januari 2025 geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening, waarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat.
3. Eiser voert aan dat verweerder de afwijzing van de Duitse autoriteiten in zijn geheel niet benoemd heeft in het bestreden besluit. Verweerder heeft ook niet benoemd op welke grond de eerdere asielaanvraag is afgewezen en waarom. Daarnaast stelt eiser dat het voornemen een standaardvoornemen betreft en verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 december 2024. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Ten aanzien van Duitsland mag verweerder in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd door de Afdeling [5] bij uitspraak van 6 mei 2024. [6] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet vanuit kan worden gegaan. Eiser is daar niet in geslaagd.
5. Voor zover eiser verder stelt dat verweerder er melding van had moeten maken dat eisers eerdere asielaanvraag in Duitsland is afgewezen, wordt hij hierin niet gevolgd. Uit het claimakkoord volgt namelijk dat de eerdere asielaanvraag van eiser in Duitsland is afgewezen. Duitsland heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat eiser de mogelijkheid krijgt om in Duitsland een nieuw asielverzoek in te dienen. Indien eiser na overdracht vindt dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het claimakkoord, was verweerder niet gehouden te onderzoeken waarom eisers eerdere asielaanvraag door de Duitse autoriteiten is afgewezen. Ook overigens is niet door eiser gesteld en gemotiveerd dat sprake is van systeemfouten in de Duitse asielprocedure.
6. Eiser wordt verder niet in zijn standpunt gevolgd dat een voornemen met ‘standaardoverwegingen’ zoals in deze zaak is uitgebracht, ongeoorloofd is. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023, waarin verweerder op een vergelijkbare manier heeft gehandeld. [7] De Afdeling oordeelde dat een standaardvoornemen niet betekent dat de besluitvorming onzorgvuldig is. In het voornemen heeft verweerder voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Daarin staat ook dat verweerder geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. In het voornemen zijn alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen opgenomen. Daarnaast is verweerder in het bestreden besluit aan de hand van de beschikbare informatie van eiser voldoende ingegaan op alle omstandigheden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dat daarbij in het voornemen mede gebruik is gemaakt van ‘standaardoverwegingen’ maakt nog niet dat die niet van toepassing zijn op eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekend gemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.