ECLI:NL:RBDHA:2025:4694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
NL24.40030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings - Rassa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een minderjarig kind van een vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van een 12-jarig Eritrees meisje beoordeeld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij haar vader, die inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen omdat de minister van Asiel en Migratie twijfels had over de identiteit van het meisje en de familierechtelijke relatie met haar vader. Eiseres heeft meerdere pogingen ondernomen om naar Ethiopië te reizen voor DNA-onderzoek, maar deze pogingen zijn mislukt, wat haar in een schrijnende situatie heeft gebracht. De rechtbank oordeelt dat de minister niet mag afgaan op het ontbreken van DNA-bewijs, gezien de bijzondere omstandigheden van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van de minister, waarbij de minister wordt opgedragen om binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met alternatieve bewijsmethoden en de mogelijkheid van samenwerking met andere EU-lidstaten. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40030

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls),
en

de Minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [vader]'.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 8 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 september 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Verder waren aanwezig Tesfahiwet Berhane en Rota Misgna en L. Yemane als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres gericht tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
5. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Haar gestelde vader, [vader] (hierna: referent), verblijft al geruime tijd in Nederland. Hij is op 8 maart 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft sinds 23 september 2021, middels naturalisatie, de Nederlandse nationaliteit.
De gestelde moeder van eiseres, [moeder] , heeft op 22 december 2022 in Nederland asiel aangevraagd en deze aanvraag is bij besluit van 16 december 2024 ingewilligd. Referent en de gestelde moeder van eiseres hebben geen relatie (meer) met elkaar.
6. Referent heeft voor het eerst in 2016 een aanvraag om verlening van een mvv voor nareis voor eiseres ingediend. Tegelijkertijd heeft referent ook een mvv aangevraagd voor zijn echtgenote, [stiefmoeder] (hierna: stiefmoeder), en hun gezamenlijke zoon [halfbroertje] (hierna: halfbroertje). Deze aanvragen zijn afgewezen en dit staat in rechte vast.
7. In 2018 hebben eiseres, haar stiefmoeder en halfbroertje geprobeerd om uit te reizen naar Ethiopië om deel te kunnen nemen aan een DNA-onderzoek. In Eritrea is geen Nederlandse ambassade aanwezig, dus het is niet mogelijk dit DNA-onderzoek in Eritrea te laten uitvoeren. Eiseres is bij de grens tegengehouden en heeft hierdoor niet kunnen deelnemen aan het DNA-onderzoek. Haar stiefmoeder en halfbroertje is het wel gelukt om de grens over te steken en aan het DNA-onderzoek deel te nemen. Referent heeft vervolgens op 25 augustus 2021 nieuwe mvv-aanvragen ingediend. De aanvragen ten aanzien van de stiefmoeder en het halfbroertje van eiseres zijn ingewilligd. De aanvraag ten aanzien van eiseres is afgewezen, omdat haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk zijn gemaakt en eiseres ook niet beschikbaar is voor nader onderzoek. Ook is de familierechtelijke relatie tussen eiseres en de achterblijvende ouder, haar gestelde moeder [moeder] , volgens de minister niet aannemelijk gemaakt.
8. In april 2024 heeft eiseres nogmaals geprobeerd om naar Eritrea te reizen voor
DNA-onderzoek, maar ook ditmaal is zij aan de grens tegengehouden. Eiseres is daarbij gedetineerd geraakt en heeft 2,5 maand in de gevangenis gezeten. Ze verblijft op dit moment bij een tante in Eritrea.
Het bestreden besluit
9. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag ongegrond verklaard. De minister blijft er bij dat de identiteit van eiseres en haar familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk zijn gemaakt, en dat een DNA-onderzoek noodzakelijk is. Hoewel eiseres indirecte bewijsmiddelen heeft ingebracht, hebben deze volgens de minister geen zodanige onderbouwende waarde dat op basis daarvan kan worden afgezien van een DNA-onderzoek. De overgelegde doopakte van eiseres heeft volgens de minister namelijk geen toereikende bewijswaarde en de overgelegde kopie van het paspoort van [moeder] zegt volgens de minister niets over de identiteit van eiseres of over de familierechtelijke relatie tussen haar en referent. De verklaringen van referent maken ook niet dat de identiteit van eiseres en haar familierechtelijke relatie met referent aannemelijk zijn gemaakt, omdat dit enkel mondelinge verklaringen zijn die niet met enig objectiveerbaar bewijsmiddel zijn te controleren.
9.1.
Verder vindt de minister dat zij niet gehouden is om te onderzoeken of het in samenwerking met één van de lidstaten van de Europese Unie wel mogelijk zou zijn om eiseres een DNA-onderzoek in Eritrea zelf aan te bieden. De minister verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 augustus 2023 [1] . In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister met betrekking tot het uitvoeren van DNA-onderzoek alleen om medewerking van een andere lidstaat kan vragen, maar deze hulp niet kan bewerkstelligen of afdwingen. Ook volgt volgens de minister uit deze uitspraak dat zij alleen in uitzonderlijke gevallen gehouden is om onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid om DNA-onderzoek te faciliteren (en vervolgens te laten uitvoeren) door samenwerking met een andere lidstaat. Volgens de minister is bij de aanvraag van eiseres geen sprake van zo een uitzonderlijk geval.
9.2.
Tot slot heeft de minister in het bestreden besluit nog opgemerkt dat referent ondertussen de Nederlandse nationaliteit heeft, en daardoor niet meer voldoet aan de algemene voorwaarden voor afgifte van de gevraagde mvv.
Waarom is eiseres het hier niet mee eens?
10. Eiseres vindt dat de minister ten onrechte terughoudend is omgegaan met de indirecte bewijsmiddelen die aanwezig zijn. Eiseres kan namelijk vanwege haar leeftijd niet beschikken over een identiteitsdocument, wat de minister ook erkent. Ook kan van eiseres niet verlangd worden dat zij (opnieuw) probeert Eritrea illegaal uit te reizen om deel te nemen aan een DNA-onderzoek. Er is een originele doopakte waarin de ouders van eiseres staan vermeld, en van de moeder van eiseres is een afschrift van haar paspoort ingebracht. Eiseres vindt dat de combinatie van deze documenten, samen met de verklaringen van referent, wel degelijk haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent onderbouwen.
10.1.
Verder meent eiseres dat de minister heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. In de eerste mvv-procedure heeft de minister namelijk in de beslissing op bezwaar [2] gesteld dat de familierechtelijke relatie met referent niet is onderbouwd met enige vorm van documenten. In de huidige procedure is er wel een indicatief document, namelijk de doopakte, maar dat is nu voor de minister toch onvoldoende.
10.2.
Daarnaast wijst eiseres in beroep op de samenwerkingsplicht. Zij vindt dat de minister een reële mogelijkheid had moeten bieden om haar deel te laten nemen aan een DNA-onderzoek, of dat er gekeken had moeten worden naar alternatieve manieren om de familierechtelijke relatie aannemelijk te maken. Dat de minister enkel DNA-onderzoek in een buurland heeft aangeboden volstaat niet, nu is gebleken dat eiseres daar niet legaal kan komen en het illegaal ook niet is gelukt.
10.3.
Ook vindt eiseres dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat tijdens de hoorzitting van 6 september 2024 aan referent is aangegeven dat een gehoor met de gestelde moeder van eiseres een mogelijkheid was, maar de minister daar in het bestreden besluit toch van af ziet.
10.4.
Daarnaast meent eiseres dat de minister uitgaat van een onjuiste lezing van de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2023. De minister heeft volgens eiseres op onjuiste gronden geoordeeld dat er sprake moet zijn van een uitzonderlijk geval alvorens hij DNA-onderzoek moet faciliteren door samenwerking met een andere EU-lidstaat, of deze mogelijkheid moet onderzoeken. Bovendien zijn de omstandigheden van eiseres ook uitzonderlijk en schrijnend.
10.5.
Tot slot is eiseres het oneens met het standpunt van de minister dat referent, doordat hij inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft, niet meer voldoet aan de algemene voorwaarden voor afgifte van een mvv.
Het oordeel van de rechtbank
Naturalisatie van referent
11. Tussen partijen is niet in geschil dat referent op 23 september 2021 is genaturaliseerd en dus niet meer in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel. Volgens de minister voldoet referent daardoor niet meer aan de algemene voorwaarden voor afgifte van de gevraagde mvv, omdat hij niet meer onder het bereik van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) valt. Ter zitting is door de gemachtigde van de minister aangegeven dat, hoewel dit in deze zaak vrij laat is onderkend, dit in principe een zelfstandige afwijzingsgrond vormt.
11.1.
De rechtbank overweegt dat de minister bij de beoordeling of eiseres voldoet aan de algemene voorwaarden voor afgifte van een mvv moet kijken naar de situatie op het peilmoment. Aangezien het hier gaat om een herhaalde aanvraag op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, is de peildatum de datum van de oorspronkelijke aanvraag, zijnde 14 april 2016. Op die datum was referent nog niet genaturaliseerd en voldeed hij aan artikel 29 van de Vw, in die zin dat referent op dat moment nog een vreemdeling als bedoeld in die bepaling was. De rechtbank is van oordeel dat het de minister niet vrijstaat om een nadien verworven naturalisatie of Nederlanderschap aan referent tegen te werpen. Hiervoor is naar het oordeel van de rechtbank geen steun te vinden in het recht. Dat referent is genaturaliseerd maakt daarom niet dat de mvv-aanvraag ten behoeve van eiseres zou kunnen worden afgewezen.
Samenwerkingsverplichting
12. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat de minister in het kader van de samenwerkingsverplichting aan haar een reële mogelijkheid had moeten bieden om haar deel te laten nemen aan een DNA-onderzoek. Het enkel aanbieden van DNA-onderzoek in het buitenland (Ethiopië) volstaat volgens eiseres niet, nu is gebleken dat zij daar niet legaal kan komen en het illegaal ook niet is gelukt.
Volgens de minister is de situatie van eiseres echter niet dusdanig uitzonderlijk dat zij zou moeten onderzoeken of het DNA-onderzoek met medewerking van een andere lidstaat in Eritrea zou kunnen plaatsvinden. De problemen met betrekking tot het uitreizen gelden immers voor alle Eritrese burgers.
12.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] geven de lidstaten, als aan de in de richtlijn gestelde voorwaarden is voldaan, toegang en verblijf aan minderjarige kinderen van een gezinshereniger. In artikel 29, tweede lid, van de Vw is bepaald dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan het minderjarige kind van de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel is verleend. Daaronder vallen dus ook de kinderen van een ouder met een subsidiaire beschermingsstatus. Aangezien artikel 29, tweede lid, van de Vw mede strekt ter implementatie van de Gezinsherenigingsrichtlijn, dient deze bepaling in overeenstemming met de Gezinsherenigingsrichtlijn te worden uitgelegd en dient dus de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) over die richtlijn in acht te worden genomen. [4]
12.2.
Ter zitting is door eiseres gewezen op het arrest van het Hof van 13 maart 2019 [5] , waaruit volgens haar volgt dat de minister in het kader van de samenwerkingsverplichting in het geval van eiseres meer zou moeten doen dan het enkel aanbieden van DNA-onderzoek in Ethiopië.
12.3.
De rechtbank stelt vast dat uit het door eiseres genoemde arrest van het Hof volgt dat de eisen die de minister mag stellen aan het bewijs dat door een vreemdeling moet worden geleverd, afhangen van de situatie waarin de betrokken vreemdeling zich bevindt.
De rechtbank wijst in dit kader met name op rechtsoverweging 65 tot en met 69:
“65
Ten tweede moeten de nationale autoriteiten ook rekening houden met de persoon van de gezinshereniger of van zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid, met de concrete situatie waarin zij zich bevinden en de bijzondere problemen waarmee zij worden geconfronteerd, zodat de eisen die kunnen worden gesteld aan de bewijskracht of de plausibiliteit van de elementen die de gezinshereniger of het gezinslid verstrekt, met name om aan te tonen dat het niet mogelijk is om officiële bewijsstukken van de gezinsband over te leggen, evenredig moeten zijn en moeten afhangen van de aard en het niveau van de problemen waaraan zij blootstaan.
66
Volgens overweging 8 van richtlijn 2003/86 vraagt de situatie van vluchtelingen en personen die een subsidiaire bescherming genieten, immers bijzondere aandacht wegens de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hun beletten aldaar een normaal gezinsleven te leiden. Zo wordt in punt 6.1.2 van de richtsnoeren eveneens gepreciseerd dat de bijzondere situatie van vluchtelingen betekent dat het voor hen vaak onmogelijk of gevaarlijk is om officiële documenten in te dienen of contact op te nemen met de diplomatieke of consulaire instanties van hun land van herkomst.
67
Bovendien volgt uit de voorgaande overwegingen dat die nationale autoriteiten, indien de gezinshereniger de op hem rustende samenwerkingsplicht overduidelijk niet nakomt of indien op basis van objectieve elementen waarover de bevoegde nationale autoriteiten beschikken, duidelijk blijkt dat het om een frauduleus verzoek om gezinshereniging gaat, zijn verzoek mogen afwijzen.
68
Is echter geen sprake van dergelijke omstandigheden, dan moet het ontbreken van officiële bewijsstukken waaruit de gezinsband blijkt en het eventuele gebrek aan plausibiliteit van de daarover gegeven uitleg, eenvoudigweg worden aangemerkt als elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval en zijn de bevoegde nationale autoriteiten niet vrijgesteld van de in artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/86 opgenomen verplichting om rekening te houden met andere bewijzen.
69
Zoals eveneens in herinnering gebracht in punt 6.1.2 van de richtsnoeren, bepaalt artikel 11, lid 2, van die richtlijn immers expliciet, zonder dat daarbij sprake is van een beoordelingsmarge, dat het ontbreken van bewijsstukken niet de enige reden mag zijn voor de afwijzing van een verzoek en dat de lidstaten in dergelijke gevallen verplicht zijn om rekening te houden met andere bewijzen van het bestaan van een gezinsband.”
13. De rechtbank stelt vast dat de minister niet betwist dat eiseres tot twee keer toe heeft geprobeerd om de landsgrens over te steken naar Ethiopië, zodat zij daar zou kunnen deelnemen aan een DNA-onderzoek. Ook wordt niet betwist dat dit beide keren niet is gelukt en dat eiseres bij de laatste poging zelfs gedetineerd is geraakt. Eiseres heeft daarmee zeer grote belemmeringen ervaren in het kunnen voldoen aan het DNA-onderzoek zoals dat door de minister noodzakelijk wordt geacht. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet langer van eiseres kan worden verlangd dat zij afreist naar Ethiopië.
13.1.
Gelet op de rechtsoverwegingen uit het arrest van het Hof die hiervoor zijn aangehaald, en met name rechtsoverwegingen 65 en 69, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank dat de minister met deze omstandigheden rekening moet houden en tegen die achtergrond zou moeten kijken naar alternatieve bewijsmethodes voor eiseres. [6]
Concreet betekent dit dat nu is gebleken dat het voor eiseres (nagenoeg) onmogelijk is om in Ethiopië DNA-bewijs af te staan, de minister verplicht is om te onderzoeken of zou kunnen worden samengewerkt met één van de andere lidstaten die wél een ambassade of diplomatieke vertegenwoordiging in Eritrea hebben, zodat het op die manier voor eiseres mogelijk zou worden om het DNA-onderzoek in haar eigen land te ondergaan.
14. Wanneer zou blijken dat zo’n samenwerking niet mogelijk is, rust op de minister de verplichting om op zoek te gaan naar andere mogelijkheden voor bewijslevering door eiseres. De minister mag alsdan, gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak van het Hof, niet langer vasthouden aan het ontbreken van DNA-bewijs als reden voor de afwijzing van de aanvraag en zal dan minder vergaande eisen aan het bewijs moeten stellen. Mocht die situatie zich voordoen, dan kan voor de bewijslevering onder andere gedacht worden aan het laten plaatsvinden van gehoren. De rechtbank wijst in dit verband op de conclusie van advocaat-generaal N. Wahl van 29 november 2018 dat voorafging aan voornoemd arrest van het Hof. Daaruit kan worden afgeleid dat ook aan het horen van – bijvoorbeeld – de betrokken ouders bewijswaarde kan worden toegekend. [7] Tegen die achtergrond kan de weigering van de minister om de moeder van eiseres te horen evenmin stand houden. Zonder een dergelijk gehoor, kan immers ook onmogelijk worden gesteld dat dit gehoor, in samenhang bezien met de overige bewijsstukken (waaronder de doopakte en verklaring van referent) onvoldoende bewijswaarde zou hebben. Dit klemt temeer als moet worden vastgesteld dat DNA-onderzoek ook in Eritrea (nagenoeg) onmogelijk is en de minister bijgevolg de eisen die aan het bewijs mogen worden gesteld naar beneden zal moeten bijstellen.
15. Dat de minister zich tot slot nog op het standpunt stelt dat eiseres ook in geval van afgifte van een mvv nog het land moet uitreizen, doet aan het voorgaande geen afbreuk. De minister kan eiseres niet het recht op gezinshereniging ontzeggen om de enkele reden dat zij volgens de minister bij uitreis naar Nederland dezelfde problemen zal ondervinden als bij haar pogingen naar Ethiopië te reizen. De afweging of eiseres, wanneer de gezinsband is vastgesteld en daarmee het recht op gezinshereniging vaststaat, gebruik wil maken van haar recht om (te pogen) naar Nederland af te reizen om het recht op gezinshereniging te effectueren, is voorbehouden aan eiseres en eiseres alleen. De minister heeft daar geen zeggenschap over.
16. De rechtbank ziet ook niet in dat de minister van eiseres, omdat zij sowieso het land zal moeten uitreizen om gezinshereniging te effectueren, onverkort DNA-onderzoek in Ethiopië kan verlangen. De minister miskent daarmee dat zij op die manier extra reisbewegingen van eiseres verlangt en daarmee van haar verwacht (nog) meer risico te nemen, hetgeen, zeker gelet op de eerdere ervaringen van eiseres bij eerdere pogingen om Ethiopië te bereiken, een onbegrijpelijke en inhumane eis zou zijn.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
17.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de minister binnen zo kort mogelijke termijn onderzoek verricht naar de mogelijkheden van samenwerking met één van de andere lidstaten, of alternatieve bewijsmethodes. De rechtbank betrekt daarbij dat eiseres en referent al een lange periode in onzekerheid verkeren. Indien komt vast te staan dat eiseres daadwerkelijk de dochter is van referent, dan is eveneens sprake van een (zeer) schrijnende situatie, nu inmiddels zowel vader (referent) als moeder in Nederland verblijven.
Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met een redelijke termijn die de minister in staat stelt de samenwerking te zoeken met andere lidstaten. De rechtbank meent dat de minister in staat zou moeten zijn om binnen een periode van vijf maanden die samenwerking te bewerkstelligen, of andere bewijsmethoden (zoals het horen van de moeder) toe te passen, zodat binnen een periode van zes maanden na heden een nieuw besluit zou moeten kunnen worden genomen. De rechtbank stelt aldus de termijn voor het nemen van een nieuw besluit op zes maanden (180 dagen) na heden.
17.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 september 2024;
- draagt de minister op binnen 180 dagen na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings - Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.M. Timmerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Van 12 december 2018.
3.Richtlijn 2003/86/EG.
4.Vgl. in dit verband: HvJ EU 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192, r.o. 34 t/m 37.
5.HvJ EU 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192.
6.In vergelijkbare zin: Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam 3 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6399
7.Conclusie van Advocaat-Generaal N.Wahl bij het HvJ EU van 29 november 2018, ECLI:EU:C:2018:973, i.h.b. overweging 58.