ECLI:NL:RBDHA:2025:4771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL24.41146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende verzoeker en de Minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 5 februari 2025, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. Imminga, heeft op 21 oktober 2024 beroep ingesteld omdat de Minister van Asiel en Migratie niet tijdig op zijn aanvraag had beslist. De minister heeft op 15 november 2024 de aanvraag van de verzoeker ingewilligd, waarna de verzoeker het beroep heeft ingetrokken en de rechtbank heeft verzocht om de minister te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank kan op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen bezwaar heeft tegen de vergoeding van de proceskosten van de verzoeker.

De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak als lichtgewicht werd beschouwd. Daarnaast heeft de verzoeker verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41146
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Imminga),

en

de Minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De minister heeft gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen.2
3. Verzoeker heeft op 21 oktober 2024 beroep ingesteld, omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. Op 15 november 2024 heeft de minister aan verzoeker laten weten zijn aanvraag in te willigen. Verzoeker heeft daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht om de minister te veroordelen in de proceskosten.
4. De minister heeft gereageerd op het verzoek van de verzoeker en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoeker te vergoeden.
5. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)
6. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe. De minister is dan ook niet gehouden om op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 februari 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.