ECLI:NL:RBDHA:2025:480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
NL25.786 en AWB24/18598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een Syrische asielzoeker, beroep heeft ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Het COa had op 30 oktober 2024 besloten eiser te plaatsen in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na een incident waarbij eiser zijn vrouw had mishandeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond was, omdat het COa op goede gronden had besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank vond de verslaglegging van het COa voldoende en oordeelde dat eiser zijn zienswijze voldoende had kunnen inbrengen. De stellingen van eiser over schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) werden niet onderbouwd met individuele omstandigheden en leidden niet tot een ander oordeel. Het recht op rechtsbijstand was niet geschonden en eiser was niet in zijn belangen geschaad. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep te laat was ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Eiser kan tegen de uitspraak over het plaatsingsbesluit hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.786 en AWB 24/18598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. Het COa heeft op 30 oktober 2024 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).
1.1.
De minister heeft op 30 oktober 2024 aan eiser de maatregel van vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd (de vrijheidsbeperkende maatregel).
1.2.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB24/18598) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL25.786) beroep ingesteld.
1.3.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser, de minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. Uit het plaatsingsbesluit volgt dat eiser sinds 21 oktober 2024 in de opvang van het COa verblijft. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact. Zo is eiser op 22 oktober 2024, de tweede dag van het verblijf in de opvanglocatie, betrokken geweest bij een incident op de opvanglocatie in Ter Apel. Het COa heeft het incident - kort samengevat - als volgt beschreven. Eiser heeft de telefoon van zijn vrouw naar haar gezicht gegooid. Hij heeft haar vervolgens een kopstoot gegeven, waardoor zij op de grond viel. Terwijl zij op de grond lag heeft eiser haar geschopt. Eiser heeft daarna de hand van zijn vrouw tussen de deur gehouden en die dicht gegooid. Zij heeft hier verwondingen aan haar hoofd en hand bij opgelopen, heeft aangifte gedaan en is medisch onderzocht naar aanleiding van haar verwondingen. De kinderen van eiser waren bij het incident aanwezig. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
3.1.
Het COa heeft eiser op 25 oktober 2024 willen overplaatsen naar de HTL. Eiser heeft direct afgezien van opvang. Eiser heeft zich vervolgens op 30 oktober 2024 weer gemeld bij het COa en verblijft sindsdien in de HTL.
4. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 30 oktober 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 30 oktober 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.

Het plaatsingsbesluit

Standpunten partijen

5. Eiser betwist de verslaglegging van het incident. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting aangegeven dat eiser heeft verklaard zijn vrouw enkel te hebben geduwd. Hij zou geen telefoon naar haar hebben gegooid, haar niet hebben geschopt en ook haar hand niet tussen de deur hebben gehouden. De verwondingen die zijn vrouw heeft opgelopen zijn niet aan hem te wijten. Eiser voert aan dat er slechts sprake is van een lichte mishandeling, waar hij met een boete voor is gestraft. Ook stelt eiser dat de verslaglegging van het COa enkel uitgaat van verklaringen van zijn vrouw. Dit is volgens hem onvoldoende om een HTL maatregel op te kunnen leggen. Daarnaast moet worden meegewogen dat eiser na één incident al in de HTL is geplaatst. Het COa had eiser een lichtere maatregel zoals een time-out op moeten leggen.
5.1.
Eiser betoogt dat de maatregel in strijd is met artikel 59 van de Vreemdelingenwet en artikel 3 en 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser stelt dat de aan hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel feitelijk neer komt op detentie. Dat hij het terrein kan verlaten met verlies van zijn rechten als asielzoeker doet daar niet aan af. Dit betekent namelijk een toestand van volledige illegaliteit, honger, gebrek aan bescherming, dakloosheid etc. en dus is er geen redelijk alternatief voor de detentie.
5.2.
Eiser betoogt verder dat sprake is van onmenselijke behandeling. Hier is volgens eiser geen sprake van een vreemdelingrechtelijke detentie, maar van een strafrechtelijke detentie zonder rechterlijke toetsing en wettelijk toegestane strafoplegging. Eiser stelt dat in de HTL onvoldoende voorzorgen aanwezig zijn ten aanzien van de behandeling. Ook is er geen behoorlijke juridische bescherming.
5.3.
Eiser betoogt tot slot dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Eiser is niet gehoord en heeft geen rechtsbijstand gehad. Eiser is ook niet onmiddellijk voorgeleidt voor een rechter of een andere autoriteit. De procedure heeft ook onredelijk lang geduurd doordat de zaak zeer laat op zitting is gebracht. Deze onredelijke vertraging is niet aan eiser te wijten. Eiser verzoekt om onmiddellijke opheffing van de maatregel en vergoeding van de tijd die hij onrechtmatig in de HTL heeft doorgebracht.
6. Het COa stelt dat eiser voorafgaand aan het plaatsingsbesluit is gehoord en zijn zienswijze op het incident kon geven. Deze toelichting op het incident heeft het COa betrokken in het plaatsingsbesluit. Eiser heeft toegegeven spijt te hebben van zijn handelen en het niet meer te zullen doen. Verder stelt het COa dat in het bestuursrecht andere bewijsregels gelden dan in het strafrecht. Het COa mocht van de verklaringen van de vrouw van eiser en de hulpverleners uit gaan en dit aan de HTL-plaatsing ten grondslag leggen. In het besluit is gedetailleerd beschreven wat er is gebeurd, wat het aandeel van eiser hierin is geweest en wat de impact van het incident was.
6.1.
Verder is plaatsing in de HTL geen bestraffende, maar een bestuursrechtelijke ordemaatregel. De plaatsing beschermt medebewoners en medewerkers tegen overlastgevers en waarborgt de veiligheid op de locatie. Ook is de plaatsing bedoelt om eiser te confronteren met zijn gedag en om gedragsverandering teweeg te brengen.
Oordeel rechtbank
7. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. Uit de verslaglegging van het COa blijkt voldoende duidelijk dat de vrouw van eiser heeft verklaard dat hij een telefoon in haar gezicht heeft gegooid, dat zij door hem op de grond is geduwd, hij haar vervolgens heeft geschopt en haar hand tussen de deur heeft geklemd. De ter plaatse gekomen hulpverleners hebben de verwondingen van de vrouw van eiser waargenomen. Dat eiser bij de politie heeft verklaard, dat het niet zo is gebeurd en dat er slechts sprake is van een lichte mishandeling, leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser in de gesprekken met het COa op verschillende momenten heeft verklaard dat “hij er spijt van heeft” en “het niet meer zou doen”. De rechtbank is hiernaast van oordeel dat het COa, gelet op de ernst van het incident en de impact die het incident heeft gehad op de betrokkenen, terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om aan eiser een lichtere maatregel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 september 2024 [1] waarin is geoordeeld dat overplaatsing naar de HTL een vergaande inperking van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormt, maar geen vrijheidsontneming is in de zin van artikel 5 van het EVRM. In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. Het betoog van eiser dat geen sprake zou zijn van behoorlijke juridisch bescherming, zoals vereist door het derde lid van artikel 5 van het EVRM, slaagt evenmin. Het plaatsingsbesluit bevat een rechtsmiddelenclausule, eiser heeft tijdig beroep kunnen instellen en zijn gronden naar voren kunnen brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
7.2.
Ten aanzien van de door eiser gestelde onmenselijke behandeling verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 16 februari 2024. [2] In deze uitspraak heeft de meervoudige kamer van deze zittingsplaats bevestigd dat de HTL een vorm van vrijheidsbeperking is, en geen vrijheidsontneming. Ook is geoordeeld dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL niet zodanig zijn dat de opvang die aldaar wordt geboden in strijd is met de artikelen 3 en/of 8 van het EVRM. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van het voorgaande af te wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
7.3.
Ten aanzien van het beroep van eiser op schending van het recht op rechtsbijstand en de onredelijk lange procedure oordeelt de rechtbank als volgt. De beroepsgrond slaagt niet. Zoals overwogen onder 7.1. bevat het besluit een rechtsmiddelenclausule, heeft eiser tijdig beroep kunnen instellen en heeft hij gronden aan kunnen voeren. Eiser is voorafgaand aan het plaatsingsbesluit gehoord en heeft zijn zienswijze meermaals naar voren kunnen brengen. Alhoewel de rechtbank erkent dat de procedure een maand heeft stilgelegen, maakt dit het oordeel niet anders. De geldende termijnen zijn in acht genomen en niet overschreden, eiser heeft zijn gronden naar voren kunnen brengen en het beroep is op zitting behandeld. Eiser heeft verder niet gesteld in welke belangen hij is geschaad. De rechtbank is daarom niet gebleken dat eiser op enig moment is verstoken van zijn recht op rechtsbijstand of in zijn belangen is geschaad.
8. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.

De vrijheidsbeperkende maatregel

Standpunten partijen

9. Eiser betoogt dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel tijdig is ingediend. De gemachtigde van eiser stelt dat eiser de vrijheidsbeperkende maatregel niet aan hem heeft overhandigd en dat hij daarom het besluit niet kon overleggen bij het instellen van beroep. Volgens eiser blijkt uit het beroep voldoende duidelijk dat het beroep ook was gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel en niet alleen tegen het plaatsingsbesluit.
9.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het is te laat ingediend en er is geen reden gegeven voor een verschoonbare termijnoverschrijding. Bij het instellen van het beroep was het onduidelijk of het ging om een beroep tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel.
Oordeel rechtbank
10. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank overweegt hierbij dat uit het beroepschrift, zoals de minister heeft betoogd, niet blijkt dat het beroep van eiser ook is gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is niet tijdig ingediend. De rechtbank is niet gebleken van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding aan de zijde van eiser.
10.1.
Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond en het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is niet-ontvankelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 16 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 16 februari 2024 , ECLI:RBDHA:2024:1889.