ECLI:NL:RBDHA:2025:4872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
09/173129-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

SkyECC-zaak: Veroordeling voor medeplegen van cocaïnehandel, wapenbezit en witwassen

Op 24 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de SkyECC-zaak, waarin de verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van de handel in cocaïne, het voorhanden hebben van vuurwapens en het witwassen van grote geldbedragen en goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 12 februari 2021. De verdachte werd ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van vier vuurwapens in de periode van 8 oktober 2020 tot en met 19 februari 2021. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen van geldbedragen van in totaal ruim € 5.000.000,-, € 8.000,- en € 6.933,40, alsook sieraden en een Rolex horloge. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de SkyECC-data van het bewijs uitgesloten moesten worden, en oordeelde dat de onderzoeksresultaten rechtmatig waren verkregen. De verdachte werd vrijgesproken van het binnen het Nederlands grondgebied brengen van ongeveer 2374 kilo cocaïne, omdat niet bewezen kon worden dat hij betrokken was bij het transport van de container waarin de cocaïne was aangetroffen. De rechtbank benadrukte de ernstige impact van de handel in cocaïne op de samenleving en de noodzaak om streng op te treden tegen dergelijke criminaliteit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/173129-23
Datum uitspraak: 24 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] (Marokko),
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 juli 2024, 3 oktober 2024, 19 december 2024 (allen pro forma) en 10 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. van Stratum naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 10 maart 2025 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tenlastelegging is gewijzigd op de terechtzitting van 10 maart 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Aan de verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd:
het in de periode van 13 december 2020 tot en met 15 december 2020 (mede)plegen van het binnen het Nederlands grondgebied brengen van ongeveer 2374 kilo cocaïne;
het in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 12 februari 2021 (mede)plegen van de handel in cocaïne;
het in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 12 februari 2021 (mede)plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne;
het in de periode van 8 oktober 2020 tot en met 19 februari 2021 (mede)plegen van het voorhanden hebben van vier (vuur)wapens;
het in de periode van 18 augustus 2020 tot en met 26 maart 2024 (mede)plegen van het witwassen van meerdere geldbedragen van in totaal ruim € 5.000.000,-, € 8.000,- en € 23.000,-, meerdere sieraden, een horloge van het merk Rolex, twee auto’s van het merk Mercedes A200 en Audi A3.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Ten aanzien van het witwassen van een geldbedrag van € 23.000,- zoals onder 5 ten laste gelegd, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit bewezen kan worden verklaard tot een bedrag van € 14.950,-. Verder stelt de officier van justitie dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het witwassen van de Mercedes A200.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de SkyECC-data van het bewijs uitgesloten moet worden. Subsidiair heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. Indien en voor zover relevant, zal hieronder nader op het betoog van de raadsman worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Algemene overwegingen
SkyECC-data
Naar aanleiding van veiliggestelde SkyECC-berichten uit het onderzoek Argus, die op 9 mei 2023 aan het onderzoek Schaaf ter beschikking werden gesteld, is het vermoeden ontstaan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde strafbare feiten.
De raadsman heeft bepleit dat de SkyECC-data van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat aannemelijk is dat onder gezag van het Openbaar Ministerie, de politie en inlichtingendiensten ook in deze zaak heimelijk een pgp-project is opgetuigd om telecomdiensten onderuit te halen en de privacy en mensenrechten van overwegend onverdachte burgers te schenden, zonder daarover op toereikende wijze verslag te doen in de processtukken. Volgens de raadsman zijn in alle SkyECC-zaken de verplichte (Franse) notificatie als bedoeld in artikel 31 van Richtlijn 2014/41/EU uitgebleven. Als gevolg daarvan zijn de voorgeschreven bevoegde rechterlijke autoriteiten opzettelijk mede onder het gezag van de politie en het Openbaar Ministerie buiten spel gezet en gehouden. Daardoor zijn deze bevoegde autoriteiten nooit in staat gesteld/geweest om hun verplichte onverwijlde beoordeling volgens die richtlijn uit te voeren. Daardoor konden zij ook niet beslissen om de interceptie door Frankrijk onmiddellijk stop te laten zetten, terwijl de verdachten in de vervolgende lidstaat niet in staat is gesteld doeltreffend commentaar te geven. Volgens de raadsman is de verdachte als gevolg daarvan in zijn verdedigingsrechten getroffen en heeft de verdachte geen eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM gehad.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een wezenlijk andere vaststelling van de gang van zaken rondom de vergaring en verwerking van de SkyECC-data in dit onderzoek, dan zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad en zij zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913). De Hoge Raad heeft in deze beslissing overwogen dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel ertoe leidt dat de beslissingen van buitenlandse autoriteiten, die aan in het buitenland verricht onderzoek ten grondslag liggen, door de rechter in de Nederlandse strafzaak moeten worden gerespecteerd, dat ervan wordt uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht en dat dit uitsluitend anders is als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het betreffende onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende regels is verricht. Aangezien niet is gebleken dat in Frankrijk (onherroepelijk) is komen vast te staan dat het Franse onderzoek niet overeenkomstig de daarvoor geldende regels is verricht, dient het ervoor te worden gehouden dat de onderzoeksresultaten rechtmatig zijn verkregen.
Ten aanzien van de verplichte notificatie als bedoeld in artikel 31 van Richtlijn 2014/41/EU overweegt de rechtbank het volgende. De SkyECC-informatie in de zaak van de verdachte is verkregen in het kader van het JIT. Die informatie ziet immers op gesprekken die in 2020 en 2021 zijn gevoerd, en zijn dus van na de totstandkoming van het JIT in december 2019. Het gerechtshof Den Haag heeft in het arrest van 2 juli 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:1105) overwogen dat Richtlijn 2014/41/EU niet van toepassing is op de bewijsgaring en uitwisseling/overdracht van die bewijsgegevens tussen twee lidstaten die aan het JIT deelnemen. Bij een JIT bestaat immers geen aanleiding voor notificatie, aangezien een JIT juist wordt opgericht teneinde gezamenlijk onderzoekshandelingen te kunnen verrichten en de resultaten daarvan uit te wisselen. Daarnaast heeft het gerechtshof in die zaak overwogen dat het Nederlandse Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in artikel 126uba een bevoegdheid kent die vergelijkbaar is met de inzet van de interceptietool door Frankrijk.
De rechtbank sluit zich bij deze overwegingen aan. Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft, alvorens de van Frankrijk ontvangen SkyECC-gegevens met Nederlandse opsporingsinstanties te delen, aan de Nederlandse rechter-commissaris een gecombineerde machtiging als bedoeld in de artikelen 126uba en 126t Sv gevraagd. De rechter-commissaris heeft deze machtiging op 15 december 2020 verleend en daarbij concrete voorwaarden gesteld. De gestelde voorwaarden dienen ertoe om de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zo zorgvuldig mogelijk toe te passen en onnodige privacy schending ten aanzien van wie dan ook te voorkomen. Het verweer dat de SkyECC gegevens niet als bewijs mogen worden gebruikt, omdat niet zou zijn voldaan aan de notificatieverplichting wordt verworpen nu van zo’n verplichting geen sprake is en Nederland (niettemin) uit de aard van de zaak ervan op de hoogte was dat (ook) communicatie van zich in Nederland bevindende SkyECC toestellen zouden worden onderschept. Van een schending van artikel 6 EVRM is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank ziet gelet op de hiervoor gegeven overwegingen geen reden om prejudiciële vragen te stellen en wijst het daartoe subsidiair gedane verzoek van de raadsman af.
Identificatie SkyECC-accounts
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van de SkyECC-accounts [SkyECC-account 1] , [SkyECC-account 2] , [SkyECC-account 3] , [SkyECC-account 4] en [SkyECC-account 5] in de periode van 2 juni 2020 tot en met 7 maart 2021.
Zij overweegt daartoe onder meer dat deze accounts aan elkaar verwante nicknames hebben en dat drie van de accounts een overeenkomend uniek wachtwoord hebben. Daarnaast maakten alle accounts gebruik van dezelfde basisstations in de voor de nachtrust bestemde uren. Tot slot volgden de SkyECC-accounts elkaar op in gebruik, zo werden alle contacten van het ene account naar het andere account doorgestuurd, waarna het oude account niet meer actief was. Uit alle deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat de accounts aan elkaar gelinkt kunnen worden en door dezelfde persoon zijn gebruikt.
De rechtbank overweegt voorts dat er meerdere feiten en omstandigheden zijn die – in onderlinge samenhang bezien – maken dat de accounts te herleiden zijn tot de verdachte. De twee meest gebruikte basisstations in de voor de nachtrust bestemde uren hebben de woning waarin de verdachte in de periode van 2 juni 2020 tot en met 7 maart 2021 woonachtig was, binnen het theoretisch bereik. In een chat van [datum] 2020 zegt de gebruiker van het account [SkyECC-account 2] dat hij jarig is en hij bedankt het tegencontact voor de felicitaties. Daarbij wordt een afbeelding gestuurd waarop een ballon te zien is met het woord ‘dad’. De verdachte is jarig op [datum] en hij heeft kinderen. Daarnaast heeft een gebeurtenis die op 14 februari 2021 wordt besproken in een chatgesprek tussen de accounts [SkyECC-account 5] en [SkyECC-account 6] sterke overeenkomsten met een incident in een hotel dat op diezelfde dag is geregistreerd in het bedrijfsprocessensysteem van de politie. Bij dat incident is de verdachte gecontroleerd.
Ook wordt in de chats meerdere malen gesproken over bepaalde voertuigen en zijn er foto’s van de voertuigen en de binnenzijde van de voertuigen verstuurd. Uit het RDW-register blijkt dat de verdachte in de overeenkomstige periode die betreffende voertuigen op zijn naam had staan.
Tevens heeft een verbalisant de stem van de verdachte, die te horen is op de tap van zijn afgeluisterde mobiele telefoon, vergeleken met de stemmen afkomstig van enkele audioberichten van alle vijf de SkyECC-accounts en geconcludeerd dat het de verdachte is die op al deze audioberichten te horen is. Gelet op het uitgebreide proces-verbaal hierover en de verschillende factoren die de verbalisant heeft beschreven is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de deskundigheid en de conclusies van de verbalisant.
Al deze factoren bij elkaar genomen, maakt dat de rechtbank er van overtuigd is dat de verdachte de gebruiker was van de betreffende vijf SkyECC-accounts. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten aanwezig om te veronderstellen dat iemand anders dan de verdachte (mede) gebruik heeft gemaakt van deze accounts.
3.4.2.
Vrijspraak feit 1
Op 13 december 2020 is door de douane van de haven Maasvlakte Rotterdam een scan uitgevoerd op een container die vanuit Ecuador met het schip ‘Polar Chile’ was vervoerd. In deze container is in totaal 2374 kilo cocaïne aangetroffen en in beslag genomen.
Op 14 en 15 december 2020 vonden er chatgesprekken plaats tussen het account [SkyECC-account 2] , dat bij de verdachte is gebruik was, en het account [SkyECC-account 7] . Op 14 december 2020 wordt er gesproken over: het weghalen van de kip, de kippewagen, het plakken van iemand, dat het ‘spul’ er nog is en dat ze nog twaalf pallets moeten bekijken. Op 15 december 2020 stuurde de verdachte dat het “spul is gepakt door de wouten”. In de chats van [SkyECC-account 7] is te zien dat op 14 en 15 december 2020 een gesprek plaatsvond met [SkyECC-account 8] . In dit gesprek werden er door [SkyECC-account 7] verschillende foto’s gestuurd, die te herleiden zijn tot de hiervoor genoemde container. [SkyECC-account 7] stuurde vervolgens dat hij dacht dat spullen gepakt waren of dat ze de verkeerde bak (container) hadden opgehaald.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich tezamen en in vereniging schuldig heeft gemaakt aan de invoer van de partij cocaïne die op 13 december 2020 is aangetroffen in de hiervoor genoemde container. In de thans geldende jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300), is uitgemaakt dat handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer kunnen strekken tot bewijs van de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen. In deze zaak is de volledige hoeveelheid cocaïne die in de container zat, op 13 december 2020 in beslag is genomen. De verdachte kan eerst per 14 december 2020 in verband worden gebracht met de container waarin de partij cocaïne zich bevond. Er zijn geen bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte eerder betrokkenheid heeft gehad bij het transport van de container. Het enkele feit dat de verdachte op de hoogte was van het cocaïnetransport maakt dit niet anders. De rechtbank zal de verdachte daarom van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspreken.
3.4.3.
Feiten 2 en 3
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 12 februari 2021 met pgp-telefoons met verschillende SkyECC-accounts contact heeft gehad met verschillende andere SkyECC-accounts.
Voorbereidingshandelingen
De rechtbank overweegt dat zich in de chats verschillende gesprekken bevinden die zien op de voorbereidingen van de invoer van en de handel in cocaïne. Er worden gegevens van containers, boeking nummers, sealnummers en pincodes doorgegeven. Daarnaast zijn er veel foto’s in de chats waarbij de verdachte informeert naar prijzen voor de inkoop maar ook voor de verkoop van cocaïne en geeft hij anderen opdracht om bestellingen te doen bij derden. De rechtbank ziet geen aanleiding om er aan te twijfelen dat in de SkyECC-gesprekken wordt gesproken over cocaïne. Door de verdachte zijn meerdere malen foto’s van witte blokken met een stempel erop verstuurd en er wordt gesproken over prijzen die passen bij de kiloprijzen van cocaïne.
Verder gaat een chat met de verdachte op 12 februari 2021 over bakken die naar de scan zijn gereden in Hamburg, dat het game over is en dat nu heel Hamburg is afgesloten. Uit een persbericht van 24 februari 2021 blijkt dat in de haven van Hamburg de douane op vrijdag 12 februari 16.174 kilo cocaïne in drie containers heeft aangetroffen. De containers zouden vermoedelijk worden doorgevoerd naar Nederland.
Handel in cocaïne
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer drie maanden heeft gehandeld in cocaïne. De rechtbank overweegt hiertoe dat er meerdere chats zijn waaruit blijkt dat sprake is van voltooide transacties. Zo wordt in deze gesprekken informatie uitgewisseld over hoeveel stuks er afgegeven zijn of moeten worden, de prijzen van blokken cocaïne en hoeveel geld het heeft opgeleverd. Ook blijkt uit de chats dat de verdachte zelf over blokken cocaïne heeft beschikt en heeft afgegeven. Daarnaast geeft hij opdracht aan derden om cocaïne af te geven. Verder stuurt de verdachte onder meer een foto van een zogenoemde ‘token’. Een geldbriefje van vijf met daarop een uniek nummer, waarmee kan worden gecontroleerd of er een overdacht is met de juiste persoon. De verdachte doet navraag bij zijn tegencontacten of een transactie goed is gegaan, of bevestigt dit zelf aan zijn tegencontacten.
De raadsman heeft betoogd dat de enkel de chats als bewijsmiddel onvoldoende zijn om, zonder ander steunbewijs, tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank volgt de raadsman hier in niet. De rechtbank overweegt dat het dossier meerdere chatgesprekken bevat en dat deze gesprekken van elkaar verschillen, zowel wat de tegencontacten betreft waarmee deze gesprekken zijn gevoerd, als wat betreft de onderwerpen van gesprek en de data waarop de gesprekken zijn gevoerd. De verschillende chatgesprekken kunnen in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank in beginsel als verschillende bewijsmiddelen worden aangemerkt. Zodoende is er voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:474).
De rechtbank is van oordeel van de verdachte zich, tezamen en in vereniging met anderen, in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 28 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en in de periode van 21 november 2020 tot en met 12 februari 2021 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van handel in cocaïne. De rechtbank acht het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4.4.
Feit 4
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte verschillende wapens voorhanden heeft gehad. Gedurende de periode van 8 oktober 2020 tot en met 19 februari 2021 heeft de verdachte in chatgesprekken foto’s gestuurd waarop deze wapens te zien zijn. Dat de verdachte deze wapens ook daadwerkelijk voorhanden heeft gehad blijkt uit de gevoerde gesprekken waarin de verdachte vraagt of hij dat wapen mee moet nemen en dat hij zegt dat het zijn ‘baby’ is. Daarnaast is het interieur van de woning van de verdachte op een aantal van de foto’s waar ook de wapens op staan te herkennen. Een wapenexpert van de politie heeft met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vastgesteld om welke vuurwapens het gaat en daarbij verklaard dat het hoogst waarschijnlijk om echte vuurwapens gaat. De rechtbank merkt daarbij op dat op de foto’s ook een patroonhouder, een patroonhouder met munitie en een geluiddemper te zien zijn.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet alles is wat het lijkt en dat niet kan worden vastgesteld dat het gaat om echte wapens en/of dat de verdachte die wapens voorhanden heeft gehad. De rechtbank merkt echter op dat de verdachte steeds een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en geen enkele (alternatieve) verklaring afgelegd of vragen heeft beantwoord over de foto’s van de wapens en de chats, de overeenkomsten op de foto’s met het interieur van zijn woning en de vraag of het echte wapens waren.
De verdachte is niet verplicht antwoord te geven op vragen en mag zich beroepen op zijn zwijgrecht. Indien er evenwel sprake is van een situatie die “schreeuwt om een uitleg” kan de omstandigheid dat geen verklaring wordt gegeven door zich op het zwijgrecht te beroepen ertoe leiden dat dit wordt meegewogen bij de vraag of het ten laste gelegde bewezen wordt geacht. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat zich een situatie voordoet die schreeuwt om een uitleg en dat het uitblijven van een verklaring in het nadeel van de verdachte mag meewegen.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte echte vuurwapens voorhanden heeft gehad. De wapenexpert van de politie heeft vastgesteld om welke wapens het gaat. Deze wapens vallen onder de categorieën III sub 1 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4.5.
Feit 5
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Wanneer door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een dergelijk vermoeden rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Aangetroffen geldbedragen en goederen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast. Op 26 maart 2024 is bij een doorzoeking in de woning en de schuur van de verdachte op de [adres] in [plaats 2] een contant geldbedrag van € 15.983,40, een Rolex horloge en meerdere sieraden met een vervangingswaarde van € 77.590,- en een liquidatiewaarde van € 36.196,- aangetroffen. De verdachte werd aangehouden als bestuurder van een Audi A3 die op naam staat van [naam] en die door de politie in beslag is genomen. Bij zijn fouillering werd een contant geldbedrag van € 8.270,- aangetroffen. Gelet op de eerdere overwegingen waarin de rechtbank de (voorbereiding van) handel in cocaïne bewezen acht, en gelet op de hoogte van de aangetroffen geldbedragen en de hoge waarde van de sieraden en het Rolex horloge, die niet kunnen worden verklaard uit een legaal inkomen of een vermogenscomponent van verdachte, is er een gerechtvaardigd witwasvermoeden. Dat betekent dat van de verdachte een verklaring over de herkomst van het geld en de andere goederen mag worden verlangd.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoren bij de politie en ter terechtzitting verklaringen afgelegd over de aangetroffen geldbedragen en goederen. De verklaringen van de verdachte komen – samengevat en zakelijk weergegeven – op het volgende neer.
Over het contante geldbedrag van € 4.000,- dat is aangetroffen in de schuur heeft de verdachte verklaard dat hij dat van iemand had geleend en hij het daar snel had neergelegd. De verdachte heeft niet willen verklaren van wie dit geld is. De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte niet concreet en niet verifieerbaar, omdat niet duidelijk is geworden van wie en wanneer het geld is verkregen. De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden geacht dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Over de overige contante geldbedragen die in de woning zijn aangetroffen heeft de verdachte eerst verklaard dat dit het gezamenlijk spaargeld is van het gezin. In zijn verhoor op 4 september 2024 heeft hij verklaard dat het geld afkomstig is van zijn schoonvader die een coffeeshop heeft en dat zijn partner haar vader helpt met het betalen van dingen. Zijn partner heeft in haar verhoor op 16 september 2024 bevestigd dat een bedrag van € 9.050,- van de zaak van haar vader is en dat zij dit geld moest storten voor de belasting. De rechtbank is van oordeel dat (alleen) over dit bedrag een concrete en verifieerbare verklaring is gegeven. Nu nader onderzoek vooralsnog achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal daarom de verdachte partieel vrijspreken voor het witwassen van het geldbedrag van € 9.050,00. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden geacht dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Over het contante geldbedrag van € 8.280,- dat bij de aanhouding van de verdachte is aangetroffen heeft hij verklaard dat hij dit bedrag had geleend van zijn zwager. Hij wilde van dit bedrag een paar dagen voor zijn aanhouding een auto kopen, maar dat is niet gelukt. De verdachte heeft wisselend verklaard over waar hij de auto wilde aanschaffen. De zwager van de verdachte is gehoord door de politie en hij heeft bevestigd dat hij een geldbedrag van € 8.000,- aan de verdachte heeft uitgeleend. De zwager verklaart echter dat dit op 25 maart 2024, de dag voor de aanhouding, zou zijn geweest, terwijl de verdachte spreekt over een paar dagen daarvoor. Daarnaast verklaart de zwager dat het geld dat hij uitleent vooral bestaat uit briefjes van € 50,-. Het bij de verdachte aangetroffen geld bestond voor een groot deel uit briefjes van € 20,- . Gelet op het bovenstaande ontzenuwt de verklaring van de verdachte dat hij het geld van zijn zwager heeft geleend het hiervoor genoemde vermoeden niet. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet concreet en verifieerbaar is, omdat niet duidelijk is geworden van wie en wanneer het geld is verkregen en hoe en waar de verdachte de auto wilde kopen. De rechtbank is daarom ook voor dit bedrag van oordeel dat bewezen kan worden geacht dat het niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van € 8.000,- uit enig misdrijf afkomstig is.
Over de sieraden en het Rolex horloge heeft de verdachte verklaard dat deze van zijn vrouw zijn. Een deel zou ze hebben gekregen van familieleden en een deel heeft ze zelf gekocht. De partner van de verdachte heeft verklaard dat zij schriftelijk per sieraad heeft aangegeven hoe zij deze heeft verkregen. De rechtbank heeft de schriftelijke lijst echter niet in het dossier aangetroffen. Volgens de officier van justitie is de lijst nooit gemaild of overhandigd. Omdat de verdachte en zijn partner geen concrete en verifieerbare verklaring over de sieraden en het Rolex horloge hebben afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden geacht dat het niet anders kan zijn dan dat deze goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Over de Audi A3 heeft de verdachte verklaard dat hij deze had geleend van een vriend ( [naam] ). Bij vragen over hoe lang hij de auto in zijn bezit had heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de telefoon van de verdachte in ieder geval van 12 maart 2024 tot en met 26 maart 2024 aan de Audi A3 gekoppeld was. De rechtbank kwalificeert de verklaring van de verdachte dat hij deze auto alleen heeft geleend als onaannemelijk. Hij was op 26 maart 2024 de feitelijke gebruiker van de auto, de kentekenhouder verbleef in het buitenland en had vanaf juli 2023 geen geldig rijbewijs meer. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake was van een schijnconstructie waarbij verdachte de auto kon gebruiken zonder deze op naam te hebben en dat de verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Over de Mercedes A200 met kenteken [kenteken 1] heeft de verdachte verklaard dat deze auto van zijn vrouw was. De partner van de verdachte heeft dit bevestigd en de betreffende auto staat ook sinds 2020 op haar naam. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voor dit voorwerp een concrete en verifieerbare verklaring gegeven. Omdat nader onderzoek door het openbaar ministerie achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal daarom de verdachte partieel vrijspreken voor het witwassen van deze auto.
Chats
Op grond van chatgesprekken van verschillende SkyECC-accounts van de verdachte kan worden vastgesteld dat de verdachte in ieder geval elf keer zeer grote geldbedragen voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen. De verdachte heeft meerdere malen foto’s van stapels briefgeld aan tegencontacten gestuurd, besprak hoe hij het geld aan het tellen was, dat bedragen niet klopten en over geld dat hij had afgegeven. De verbalisant die onderzoek heeft gedaan naar de chatgesprekken heeft geconcludeerd dat het om ruim negen miljoen euro gaat. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank deze geldbedragen met anderen voorhanden gehad, omdat de verdachte anderen instructies geeft over het afgeven van geld aan hem en hij ook aan anderen het geld heeft afgegeven.
Gelet op de inhoud van de genoemde gesprekken, die betrekking hebben op harddrugs, en het feit dat voor deze hoeveelheden geld geen aannemelijk verklaring is, is het vermoeden gerechtvaardigd dat het genoemde geldbedrag een criminele herkomst heeft. De verdachte heeft zich met betrekking tot de inhoud van de chats beroepen op zijn zwijgrecht. Gezien de inhoud en de context van de berichten en in aanmerking genomen het feit dat de verdachte en zijn partner in de jaren 2019 tot en met 2021 gezamenlijk maximaal tussen de € 25.000,- en € 45.205,- aan inkomen ontvingen, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het in de tenlastelegging genoemde bedrag van ruim vijf miljoen euro heeft witgewassen.
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat het niet anders kan dan dat geldbedragen van ruim € 5.000.000,-, € 8.000,- en € 6.933,40, de sieraden, het horloge van het merk Rolex en het voertuig van het merk Audi A3 afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat de verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze geldbedragen en goederen. De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij in de periode van 25 augustus 2020 tot en met
28 november 2020te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij in de periode van
21 november 2020tot en met 12 februari 2021 te ‘s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
-
het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren, en
- het opzettelijk vervaardigen van een groot aantal blokken en grote hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
-
een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen
enmede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen
engelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden te hebben gehad en daarvan gebruik te hebben gemaakt in de communicatie met zijn mededaders en leveranciers en afnemers en andere derden en
- ontmoetingen te hebben gehad en telefonische afspraken te hebben gemaakt met en/ besprekingen en onderhandelingen te hebben gevoerd met en inlichtingen en aanwijzingen en opdrachten te hebben doorgegeven aan zijn mededaders, om voornoemde verdovende middelen te kopen en verkopen en in ontvangst te nemen en vervoeren en betreffende de wijze waarop die verdovende middelen, zouden worden gekocht en geleverd en afgenomen en verder vervoerd en
- aan de kopende en verkopende partijen en derden informatie te hebben opgevraagd en te hebben verstrekt over de prijzen, omvang en samenstelling van de partijen verdovende middelen en
- foto’s van partijen verdovende middelen te hebben gemaakt en te hebben laten maken en vervolgens te hebben verzonden/doorgestuurd aan de kopende partijen en mededaders en derden;
4
hij in of omstreeks de periode van 8 oktober 2020 tot en met 19 februari 2021 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland vuurwapens van categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een semi automatisch vuurwapen van het merk CZ, model EVO 3 en
- een pistool van het merk Glock, model 26 en
- een gaspistool van het merk Ekol, model Gediz (vaak omgebouwd naar een scherp schietend vuurwapen) en
- een semi automatisch pistool AR 15, merk onbekend,
voorhanden heeft gehad;
5
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 18 augustus 2020 tot en met 26 maart 2024, te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, voorwerpen, te weten
- grote geldbedragen van in totaal ruim 5.000.000 euro en 8.000 euro en
6.933,40euro en
- sieraden en
- één horloge van het merk Rolex en
- een voertuig van het merk Audi A3 met kenteken [kenteken 2] ,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en de verplaatsing heeft verborgen en heeft verhuld,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een geldboete van € 70.000,-, subsidiair 351 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring en strafoplegging een veel lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist en om rekening te houden met het feit dat de verdachte een minder voorname rol heeft gehad dan het Openbaar Ministerie denkt, het feit er sprake is van een samenhangend feitencomplex met samenloop en het feit dat het gaat om grotendeels gedateerde feiten. De raadsman heeft verder verzocht om geen geldboete op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende drie maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne en gedurende bijna drie maanden aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor (internationale) handel in cocaïne. Tevens heeft hij vier vuurwapens voorhanden gehad en grote geldbedragen, sieraden, een horloge van het merk Rolex en een voertuig van het merk en type Audi A3 witgewassen.
De handel in cocaïne heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaan in deze handel grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen van daders groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld dikwijls niet geschuwd. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot deze drugshandel.
Verder gaat van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit, zoals het omkopen van douanebeambten of haven- of transportmedewerkers. Boven- en onderwereld raken zodoende steeds meer met elkaar vermengd. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee onze democratische rechtsstaat. Daarnaast heeft ook het witwassen een ontwrichtende werking op werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert het de onderliggende criminaliteit en levert het een aantasting op van de legale economie.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens verhoogt daarenboven het risico op een levensbedreigend geweldsdelict en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het voorhanden hebben van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. De rechtbank is van oordeel dat om die reden streng moet worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de hierboven beschreven schadelijke gevolgen.
Uit het dossier komt een beeld naar voren van een verdachte die zich bezig houdt met grootschalige (internationale) drugshandel en van iemand die daarbij een leidinggevende rol heeft. Hij heeft contacten over de invoer van verdovende middelen via de haven, over transporten, inkoop en verkoop en daarmee kennelijk het overzicht over het gehele handelsproces. In de versleutelde berichten wordt gesproken over enorme hoeveelheden cocaïne en bijbehorende geldbedragen. Opvallend is dat de verdachte veel opdrachten geeft en anderen aanstuurt en op pad stuurt voor klussen.
Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte slechts zijn eigen geldelijk gewin voor ogen gehad. Tevens rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, maar in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft over zijn persoonlijke omstandigheden enkel verklaard dat hij vader is van twee kinderen. Hij werkte niet voordat hij in detentie kwam en het gaat goed met zijn gezondheid.
Strafmodaliteit en strafmaat
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier ernstige strafbare feiten waarop naar het oordeel van rechtbank vanwege hun ernst slechts kan worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Oplegging van een dergelijke straf is nodig ter vergelding en ter speciale en generale preventie. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Voorts heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Nu de rechtbank, anders dan officier van justitie, feit 1 niet bewezen acht zal zij een lagere gevangenisstraf opleggen dan is geëist. Wel neemt de rechtbank strafverzwarend mee dat uit de chats naar voren komt dat de verdachte gedurende een langere periode in zeer veel kilo’s cocaïne heeft gehandeld, waarbij hij zowel bij de aankoop als verkoop betrokken was. Ook strafverzwarend acht de rechtbank de leidinggevende rol die de verdachte bij de voorbereidingshandelingen en de handel lijkt te hebben gehad, waarbij hij andere – onbekend gebleven medeverdachten – aanstuurde en opdrachten gaf. De rechtbank acht een geldboete, gelet op de ernst van de feiten, niet passend Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 8 jaar passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage III aan dit vonnis is gehecht) genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht te beslissen dat de onder 2 genoemde Audi dient te worden teruggegeven aan de eigenaar.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, verbeurdverklaren. De onder 4 en 72 tot en met 78 genoemde voorwerpen (contante geldbedragen) zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 5 bewezenverklaarde feit is begaan. Eveneens is met betrekking tot het onder 2 genoemde voorwerp (Audi) het onder 5 bewezenverklaarde feit begaan en was degene aan wie het voorwerp toebehoort bekend met de verkrijging van dat voorwerp door middel van het onder 5 bewezenverklaarde feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmee, dan wel had hij die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs kunnen vermoeden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
-
een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen en mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en
-
zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en
-
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van witwassen
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
2 1 STK Personenauto, R005XL
(Omschrijving: PL1500-2023179562, goednummer: 3116534, Zwart, merk:
Audi)
4 100 EUR
(Omschrijving: PL1500-DHRAA23003_809744)
72 50,00 EUR
(Omschrijving: PL1500-DHRAA23003_824432)
73 8.270,00 EUR
(Omschrijving: DHRAA23003_847921)
74 1.545,00 EUR
(Omschrijving: DHRAA23003_847923)
75 85,00 EUR
(Omschrijving: DHRAA23003_847940)
76 505,00 EUR
(Omschrijving: DHRAA23003_847944)
77 4.000,00 EUR
(Omschrijving: DHRAA23003_847909)
78 10,00 EUR
(Omschrijving: DHRAA23003_847917).
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel- van Erp, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. W.J. Nomen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2025.
Bijlage I: de tenlastelegging
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 december 2020 tot en met 15 december 2020 te Rotterdam en/of ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2374 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 augustus 2020 tot en met 12 februari 2021 te ‘s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 augustus 2020 tot en met 12 februari 2021 te ‘s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
-
het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van een groot aantal, althans meerdere, in ieder geval een, blok(ken) en/of (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
-
een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- één of meerdere PGP-telefoon(s), althans encryptie-telefoon(s), voorhanden te hebben gehad en/of daarvan gebruik te hebben gemaakt in de communicatie met één of meer van zijn mededader(s) en/of leverancier(s) en/of afnemer(s) en/of andere derde(n) en/of
- een of meer ontmoeting(en) te hebben gehad met en/of een of meer (telefonische) afspra(a)k(en) te hebben gemaakt met en/of een of meer bespreking(en) en/of onderhandeling(en) te hebben gevoerd met en/of een of meer inlichting(en) en/of aanwijzing(en) en/of opdracht(en) te hebben (door)gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om voornoemde verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of te bewerken en/of in ontvangst te nemen en/of vervoeren en/of betreffende de wijze waarop die verdovende middelen, zou(den) worden gekocht en/of bewerkt en/of geleverd en/of afgenomen en/of verder vervoerd en/of
- (aan/bij) de kopende en/of verkopende partij(en) en/of derde(n) informatie te hebben (op)gevraagd en/of te hebben verstrekt over de prijzen, omvang en/of samenstelling van (de partij (en)) verdovende middelen en/of
- een of meer foto’s van een of meer partij(en) verdovende middelen te hebben gemaakt en/of te hebben laten maken en/of (vervolgens) te hebben verzonden/doorgestuurd aan de kopende partij(en) en/of mededader(s) en/of derde(n);
4
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 oktober 2020 tot en met 19 februari 2021 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) één of meer (vuur)wapen(s) van categorie II sub 2 en/of categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een ((semi) automatisch) vuurwapen van het merk CZ, model EVO 3 en/of
- een pistool van het merk Glock, model 26 en/of
- een gaspistool van het merk Ekol, model Gediz (vaak omgebouwd naar een scherp schietend vuurwapen) en/of
- een semi automatisch pistool AR 15, merk onbekend,
voorhanden heeft gehad;
5
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 augustus 2020 tot en met 26 maart 2024, te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een voorwerp, althans een of meer voorwerpen, te weten
- één of meer (grote) geldbedragen (van in totaal ruim 5.000.000 euro en/of 8.000 euro en/of 23.000 euro) en/of
- één of meerdere sieraden en/of
- één horloge van het merk Rolex en/of
- een voertuig van het merk Mercedes A200 met kenteken [kenteken 1] en/of
- een voertuig van het merk Audi A3 met kenteken [kenteken 2] ,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;