ECLI:NL:RBDHA:2025:4981
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door verweerder, de minister van Asiel en Migratie, niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van het besluit van 19 februari 2025, waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
De rechtbank overweegt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat het voornemen van verweerder uit standaardtekstblokken bestaat en dat er geen nader medisch onderzoek is gedaan, wat volgens hem een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel inhoudt. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder in het besluit is ingegaan op alle relevante elementen en dat de standaardtekst niet in strijd is met de wet.
Eiser heeft geen medische stukken overgelegd die zijn vrees voor uitzetting naar Somalië onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de asielmotieven in Duitsland naar voren kunnen worden gebracht en dat de overdracht aan Duitsland geen onevenredige hardheid met zich meebrengt. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.