ECLI:NL:RBDHA:2025:5096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL24.34138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, beroep gegrond

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn van zes weken een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiseres, zoals eerder bepaald in een uitspraak van 10 juli 2024. Eiseres heeft daarom beroep ingesteld, waarbij de rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zestien weken, ingaande op 12 februari 2025, alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien de minister deze termijn overschrijdt, verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50, omdat eiseres een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf op 18 maart 2025 en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34138
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: B. el Hamdaoui).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 20241. In die uitspraak staat dat de minister binnen zes weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiseres. De minister heeft zich hieraan niet gehouden. Eiseres stelt daarom nu beroep in.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3

Is het beroep van eiseres ontvankelijk?

3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 10 juli 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiseres dus ontvankelijk.
1. Zaaknummers NL24.12832 en NL24.12833.
2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
Is het beroep van eiseres gegrond?
4. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5
6. De minister verzoekt de rechtbank in het verweerschrift van 22 november 2024 om een beslistermijn van 28 weken na de uitspraak op te leggen. De minister geeft aan twaalf weken nodig te hebben voor het laten uitbrengen van een medisch advies en zestien weken voor het houden van een gehoor en het nemen van de beslissing. Op 19 november 2024 heeft de minister Bureau Medisch Advisering verzocht om een medisch advies uit te brengen. De doorlooptijd van zo’n medisch advies bedraagt volgens de minister twaalf weken.
7. Deze termijn is op 12 februari 2025 verstreken. De rechtbank gaat ervan uit dat het BMA- advies op of rond die datum beschikbaar is gekomen. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de minister vanaf 12 februari 2025 de gelegenheid heeft gehad om een gehoor te organiseren en om een beslissing te nemen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, zoals bepaald door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar van
8 juli 20206. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na 12 februari 2025 een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
8. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet-naleven daarvan een dwangsom.7 Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 20228 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
9. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.9 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
5 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
10. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
11. Het bestuursorgaan verbeurt een bestuurlijke dwangsom aan een betrokkene als het niet op tijd een beslissing neemt. Op grond van de Tijdelijke wet wordt geen bestuurlijke dwangsom verbeurd als de minister niet-tijdig beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 30 november 202210 geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat de minister geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een dergelijke aanvraag.
_________
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de minister binnen zestien weken, ingaande op 12 februari 2025, alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken, ingaande op 12 februari 2025, een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken na het nader gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 maart 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.