ECLI:NL:RBDHA:2025:5137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL24.44080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse Ahmadi door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 maart 2025, wordt het beroep van een Pakistaanse asielzoeker, eiser, behandeld. Eiser heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser heeft verklaard dat hij aanhanger is van het Ahmadi-geloof en dat hij in Pakistan is bedreigd vanwege zijn geloof. De rechtbank oordeelt dat de minister de verklaringen van eiser over zijn nationaliteit en herkomst geloofwaardig acht, maar dat er onvoldoende bewijs is voor een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Pakistan. De rechtbank stelt vast dat de minister in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidseisen, omdat niet is onderzocht hoe eiser zijn geloof in Pakistan zou kunnen uitoefenen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser aanvullend gehoord moet worden. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44080

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvraag) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Singh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser.
2. Eiser is van Pakistaanse nationaliteit, is op [geboortedatum] 1966 geboren en heeft op 29 april 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij aanhanger is van het Ahmadi-geloof. Hij heeft verklaard dat hij op de markt twee keer is bedreigd door dorpelingen die tegen Ahmadi’s zijn. Naar eigen zeggen is eiser de eerste keer met woorden bedreigd en de tweede keer in elkaar geslagen. Eiser heeft vervolgens twee jaar thuis gezeten om zijn vertrek te plannen en heeft toen het land verlaten. Eiser heeft verder in het nader gehoor, in het vrije relaas gedeelte, opgemerkt dat hij geen religieuze vrijheid had; hij mocht mensen niet op zijn manier begroeten, niet het gebed lezen, en geen koran in huis hebben en lezen.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen als Ahmadi.
3.1.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn nationaliteit en herkomst en zijn verklaringen over de problemen als Ahmadi geloofwaardig geacht.
3.2.
Verweerder is van mening dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. Dat eiser uit Pakistan komt is op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn. Eiser valt als Ahmadi weliswaar onder een risicoprofiel, maar eiser heeft zijn vrees bij terugkeer niet gestaafd met indicaties die op hem persoonlijk zien. Eiser heeft na de aanval nog twee jaar in zijn woning in Pakistan verbleven zonder dat hem iets is overkomen. Eisers echtgenote en kinderen verblijven ook nog steeds in Pakistan en er zijn geen aanwijzingen dat zij persoonlijk problemen hebben met personen die achter hen aanzitten wegens hun religie. Eiser wordt door verweerder niet gevolgd in zijn inschatting dat hij bij terugkeer naar Pakistan gevaar loopt wegens zijn geloofsovertuiging. De wijze waarop eiser zijn geloof in Nederland uitoefent wijkt niet af van hoe hij zijn geloof in Pakistan heeft uitgeoefend. Eiser bezoekt de moskee, neemt deel aan de gemeenschap en bidt, hetgeen hij in Pakistan ook zonder problemen heeft gedaan. Daarom valt niet in te zien dat hij bij terugkeer een verhoogd risico op vervolging of ernstige schade zal lopen.

Beoordeling door de rechtbank

Geloofsuitoefening in Pakistan
4. Eiser voert aan dat verweerder de staande lijn van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) omtrent geloofsvrijheid voor Pakistaanse Ahmadi’s verkeerd toepast en in strijd handelt met het eigen beleid. Volgens eiser heeft verweerder verzuimd hem te bevragen over de wijze waarop hij zijn geloof wil uiten in Pakistan. Op grond hiervan dient het bestreden besluit al in aanmerking te komen voor vernietiging.
4.1.
In het bestreden besluit stelt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beperkingen van activiteiten met betrekking tot zijn godsdienstuitoefening, die eiser wel in Nederland maar niet in Pakistan uitvoert, persoonlijk bijzonder belangrijk voor hem zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, zodat van eiser bij terugkeer terughoudendheid mag worden verwacht. Verweerder meent dit te kunnen opmaken uit de verklaring die eiser hierover heeft afgelegd, namelijk dat hij meerdere keren de moskee heeft kunnen bezoeken, heeft gebeden en de koran heeft gelezen, en omdat eiser naar de mening van verweerder 56 jaar probleemloos zijn geloof heeft kunnen belijden in Pakistan.
4.2.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet.
4.3.
Eiser heeft in het aanmeldgehoor weliswaar verklaard dat hij praktiserend is en dat dat voor hem betekent dat hij bidt, de koran leest en alles doet wat zijn gemeenschap tegen hem zegt [1] , maar het is onduidelijk of eiser op die manier zijn geloof in Pakistan heeft belijd of dat hij heeft gedoeld op hoe hij hier in Nederland zijn geloof praktiseert. Hierbij komt dat eiser in het nader gehoor (ten aanzien van de situatie in Pakistan) heeft verklaard dat hij absoluut geen religieuze vrijheid had, hij mensen niet eens op zijn manier mocht begroeten, niet het gebed mocht lezen, niet naar de moskee mocht gaan en niet eens de Koran thuis mocht hebben en lezen [2] . Verweerder is in het nader gehoor evenwel in het geheel niet ingegaan op de geloofsuitoefening door eiser, en niet is gevraagd of en hoe eiser bij terugkeer naar Pakistan uiting wil geven aan zijn geloof. Dit terwijl uit de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2667), waarop eiser ook heeft gewezen, volgt dat verweerder moet onderzoeken en beoordelen of, en zo ja: hoe, eiser na terugkeer naar zijn land van herkomst uiting wil geven aan zijn geloof en dat voor hem van belang is. Bij deze beoordeling is voorts van belang dat verweerder van eiser niet mag verlangen dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloof. Hierbij merkt de rechtbank overigens nog op dat de situatie voor Ahmadi’s in Pakistan allesbehalve rooskleurig is, zoals eiser terecht heeft gesteld.
4.4.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande in strijd gehandeld met de op haar rustende onderzoeks- en samenwerkingsplicht. Dit klemt te meer nu eiser bij herhaling, in de correcties en aanvullingen van het nader gehoor en in de zienswijze, heeft gesteld dat onvoldoende is ingegaan op het geloof van eiser en het gebrek aan geloofsvrijheid in Pakistan. Eiser heeft nadrukkelijk gesteld dat verweerder moet onderzoeken hoe de vreemdeling zijn geloof wil belijden, of dit een vervolgingsrisico oplevert en of het van hem kan worden gevergd om dergelijke uitingen achterwege te laten. Zoals eiser ter zitting terecht heeft opgemerkt, kan van hem - in weerwil van de handelswijze van verweerder - niet worden verlangd dat hij de ontbrekende informatie in de correcties en aanvullingen volledig naar voren brengt, te meer daar vervolg- en verdiepende vragen aan de orde zijn. Verweerder had dan ook tenminste aanleiding moeten zien om eiser aanvullend te horen.
4.5.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en daarmee ook onvoldoende gemotiveerd. Nu reeds deze beroepsgrond slaagt, zal de rechtbank de overige beroepsgronden verder buiten bespreking laten.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Verweerder zal eiser in dat kader aanvullend dienen te horen.
7. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Horst - van Dee, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanmeldgehoor pagina 4.
2.Nader gehoor pagina 4.