ECLI:NL:RBDHA:2025:5146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
AWB 24/21707 en AWB24/21708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om machtiging tot voorlopig verblijf voor familieleden van referent

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf beoordeeld. De vader van eisers, de referent, had deze aanvragen ingediend met het doel om als familie- of gezinslid bij hem te verblijven. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen afgewezen op 19 januari 2024, en na bezwaren van eisers is deze afwijzing bevestigd op 2 december 2024. De rechtbank heeft de beroepen op 24 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eisers als de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de familierechtelijke relatie niet voldoende is aangetoond en dat er geen sprake is van familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de minister de bezwaren van eisers kennelijk ongegrond heeft verklaard, en dat de stellingen van eisers over financiële ondersteuning en contact met de kinderen niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft ook het verzoek van de gemachtigde van eisers om de behandeling van het beroep te verdagen afgewezen, omdat er voldoende tijd was om de zaak voor te bereiden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, wat betekent dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/21707 en AWB 24/21708

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2025 in de zaak tussen

[naam] (eiser 1), en

[naam 2], (eiser 2),

V-nummers: [nummer] en [nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Vaal),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de aanvragen van eisers.
1.1.
De minister heeft deze aanvragen met de besluiten van 19 januari 2024 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 2 december 2024 op de bezwaren van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten waarbij de bezwaren van eisers kennelijk ongegrond zijn verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De totstandkoming van het besluit
4. De vader van eisers, hierna de referent, heeft ten behoeve van eisers een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij referent. De minister heeft de aanvraag afgewezen, kort weergegeven, omdat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond. Maar, ook als die wel zou zijn aangetoond, is er volgens de minister geen sprake van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verder valt de belangenafweging in het nadeel van eisers uit.
5. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft de minister met het bestreden besluit van 2 december 2024 kennelijk ongegrond verklaard. In dat besluit heeft de minister aangegeven dat in bezwaar geboortecertificaten zijn overgelegd en dat de familierechterlijke relatie tussen referent en eisers in beginsel is aangetoond. Volgens de minister maakt dit echter nog niet dat er sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Zo voldoet eiser 2, geboren in 1997, niet aan het jongvolwassene beleid en kan eiser 1, geboren in 1999 vanwege de leeftijd niet worden aangemerkt als jongvolwassene. Er zijn geen bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke banden overstijgen. Dat referent de kinderen financieel onderhoudt is niet voldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor de stelling dat referent dagelijks contact heeft met zijn kinderen.
6. Eisers hebben beroep ingediend tegen het bestreden besluit en voeren aan dat de minister eraan voorbij gaat dat het voor referent niet mogelijk is om via de normale kanalen geld naar Somalië over te maken. Dat gebeurt via vrienden en bekenden en daarom ontbreken betalingsbewijzen. Verder voeren eisers aan dat dagelijks telefonisch contact met volwassen kinderen niet gebruikelijk is. Dat dit hier wel plaatsvindt duidt op afhankelijkheid die de gebruikelijke banden overstijgen. Volgens eisers wordt er ten onrechte gesteld dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven. Ook is ten onrechte niet gehoord.
Verzoek om te verdagen
7. De rechtbank stelt eerst vast dat de gemachtigde van eisers op 20 maart 2025 heeft gevraagd om de behandeling van het beroep te verdagen, omdat zij geen contact kan krijgen met referent en zij daarom de zitting met referent niet kan voorbereiden. Dat verzoek heeft de rechtbank afgewezen. Op de zitting heeft de rechtbank het verzoek met de gemachtigde besproken en geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om de behandeling van het beroep aan te houden. Redengevend is dat de gemachtigde van eisers op 18 februari 2025 een uitnodiging heeft ontvangen voor de zitting op 24 maart 2025 en daarmee voldoende tijd heeft gehad om de behandeling van het beroep voor te bereiden. De omstandigheid dat referent niet bereikbaar is komt voor rekening en risico van referent en daarmee eisers. Het is aan de gemachtigde en referent om afspraken te maken over hoe zij contact houden over de behandeling van het beroep.
Beoordeling van de rechtbank
8. De rechtbank is van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld zoals aangegeven onder 5. De stelling van eisers dat het voor referent niet mogelijk is om via de gebruikelijke kanalen geld naar Somalië over te maken, is niet onderbouwd. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat referent niet voldoende heeft onderbouwd dat hij de kinderen sinds hij in 2000 naar Nederland is gekomen financieel onderhoudt. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat de drie overgelegde verklaringen van vrienden of bekenden van referent, waaruit zou blijken dat zij in 2022 en 2023 geld zouden hebben gegeven aan de kinderen van referent, daarvoor niet voldoende zijn. Daarbij komt dat de identiteit van deze vrienden of bekenden evenmin is onderbouwd. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is onderbouwd dat referent dagelijks contact heeft met zijn kinderen. Kortom, de beroepsgronden treffen geen doel.
Hoorplicht
9. Het beroep van eisers op de hoorplicht slaagt evenmin. Daartoe overweegt de rechtbank dat de minister op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen mag afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eisers daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, mocht de minister naar het oordeel van de rechtbank afzien van het horen van referent.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers niet in aanmerking komen voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Zij krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.