ECLI:NL:RBDHA:2025:5146
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen om machtiging tot voorlopig verblijf voor familieleden van referent
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf beoordeeld. De vader van eisers, de referent, had deze aanvragen ingediend met het doel om als familie- of gezinslid bij hem te verblijven. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen afgewezen op 19 januari 2024, en na bezwaren van eisers is deze afwijzing bevestigd op 2 december 2024. De rechtbank heeft de beroepen op 24 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eisers als de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de familierechtelijke relatie niet voldoende is aangetoond en dat er geen sprake is van familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de minister de bezwaren van eisers kennelijk ongegrond heeft verklaard, en dat de stellingen van eisers over financiële ondersteuning en contact met de kinderen niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft ook het verzoek van de gemachtigde van eisers om de behandeling van het beroep te verdagen afgewezen, omdat er voldoende tijd was om de zaak voor te bereiden.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, wat betekent dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.