In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 21 juli 2023 en had volgens de wet binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 21 april 2024 genomen had moeten worden. Eiser heeft de minister op 4 november 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, wat de rechtbank aanleiding gaf om het beroep als gegrond te beschouwen.
De rechtbank oordeelt dat de minister binnen een termijn van zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens moet de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor afnemen over de asielmotieven van eiser. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 453,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van zijn beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 4 maart 2025. De rechtbank heeft de minister opgeroepen om binnen de gestelde termijnen alsnog een besluit te nemen, en heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser.