ECLI:NL:RBDHA:2025:5223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
NL24.43719 en NL24.43720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende, heeft zijn asielaanvraag ingediend in Nederland na eerder een verzoek om internationale bescherming in Frankrijk te hebben gedaan. De rechtbank stelt vast dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toegang heeft tot de asielprocedure in Frankrijk en dat hij niet in staat is om zich te verplaatsen naar de opvanglocatie vanwege financiële beperkingen. De rechtbank oordeelt echter dat de drempel voor het niet meer kunnen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet is gehaald. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen grond meer is voor het treffen van een dergelijke voorziening. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om eventuele tekortkomingen in de Franse asielprocedure aan te kaarten bij de Franse autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.43719 (beroep) en NL24.43720 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 januari 2025 op zitting behandeld. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1985 en de Syrische nationaliteit te hebben. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 11 juni 2023 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en dat eiser op 10 juli 2023 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Frankrijk. Eiser heeft op 29 juni 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 12 juli 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk is hier op 26 juli 2024 mee akkoord gegaan, waardoor sindsdien de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt hieronder uit, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
5. Eiser voert aan dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de asielprocedure in Frankrijk en geen toegang zal verkrijgen tot opvang. Reden hiervoor is dat eiser zelf, bij aankomst in Lyon (Frankrijk), een afstand van 300 kilometer in Frankrijk moet zien te overbruggen om zich te melden voor zijn asielverzoek. Niet valt in te zien hoe eiser deze reis kan maken nu hij niet beschikt over financiële middelen. Verweerder heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden in het bestreden besluit. Eiser voert verder aan dat zowel uit het AIDA-rapport "update 2022" als uit het AIDA-rapport "update 2023" volgt dat er problemen zijn met de opvang in Frankrijk. Anders dan verweerder meent, is wel sprake van structurele en ernstige problemen met opvang in Frankrijk.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat niet wordt betwist dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielprocedure van eiser. In geschil is of ten aanzien van Frankrijk nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Niet elk gebrek in de asielprocedure of opvangsituatie leidt ertoe dat niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid, zoals volgt uit het arrest Jawo [1] .
5.2
De rechtbank is van oordeel dat er in het algemeen ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) recentelijk nog bevestigd in haar uitspraak van 24 oktober 2024 [2] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet meer kan. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Dat eiser in Frankrijk op eigen gelegenheid moet reizen naar de opvanglocatie terwijl hij geen financiële middelen heeft, vormt een belemmering, maar daarmee wordt de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo niet gehaald. De verwijzingen van eiser naar het AIDA-rapport "update 2022" en het AIDA-rapport "update 2023" leiden evenmin tot een ander oordeel, omdat deze rapporten zijn beoordeeld in de recente uitspraken van de Afdeling [3] . Als eiser in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Franse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. [4]
De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie en gevolgen
6. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Het beroep is ongegrond.
6.1.
Omdat de rechtbank beslist over het beroep van eiser en het beroep ongegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.P. van Brunschot, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de
dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.