ECLI:NL:RBDHA:2025:5294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm)

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een V.O.F. als eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst als verweerder. De eiseres had een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) ontvangen, die door de inspecteur was gehandhaafd na een uitspraak op bezwaar. De eiseres had beroep ingesteld tegen deze naheffingsaanslag, die was gebaseerd op een taxatierapport van JB taxaties en een controle door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de aankoopprijs van de auto, de taxatie en de schadevaststelling. De rechtbank oordeelde dat de taxatie niet voldeed aan de vereisten en dat de handelsinkoopwaarde van de auto niet correct was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag niet te hoog was en dat de eiseres geen recht had op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/6944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2025 in de zaak tussen

V.O.F. [eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2023 de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2025.
Namens eiseres is mr. M.U. Sahin, kantoorgenoot van gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en
mr. [naam 2].

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 1 november 2022 op aangifte een bedrag van € 3.593 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Volkswagen Tiguan 2.0 TSI 4Motion Highline (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 15 juli 2021.
2. De aankoopfactuur van de auto van 13 oktober 2022 toont een aankoopbedrag van € 29.700.
3. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van JB taxaties (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 27 oktober 2022 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 28 oktober 2022 opgesteld. In het taxatierapport is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 66.484 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 34.500 (gemiddelde referentievoertuigen -/- 40% marge). De taxateur heeft een bedrag van € 28.132,20 (inclusief € 4.000 wegens ex-huurverleden) als schade aangemerkt en de handelsinkoopwaarde na schade op € 10.000 vastgesteld.
4. Eiseres heeft op 8 november 2022 de auto voor controle getoond aan Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Van de controle is een rapport van 9 november 2022 opgemaakt. In dit rapport is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 66.705, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 37.008 (koerslijst AutotelexPro) en is een bedrag van € 12.344 aan schade aannemelijk geacht. Van dat schadebedrag is € 8.888 (72%) in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op
€ 28.120.
5. Verweerder heeft met dagtekening 24 februari 2023 een bedrag van € 6.380
(€ 9.919 verschuldigde Bpm -/- € 3.539 voldane Bpm) nageheven. Verweerder is daarbij uitgegaan van voormeld rapport van DRZ.
Geschil6. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- of de verschuldigde Bpm bepaald kan worden aan de hand van de herrekende bruto Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode);
- of de historische nieuwprijs en de handelswaarde van de auto juist is vastgesteld;
- of de schade tot het juiste bedrag is vastgesteld;
- of er een correctie voor het ex-huurverleden dient te worden toegepast;
- of eiseres in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade.
Eiseres heeft ter zitting haar beroepsgrond, dat DRZ geen onafhankelijke partij is, ingetrokken.
Beoordeling van het geschil
Herleidingsmethode
7. De beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet, omdat de herleidingsmethode niet behoort tot de in de wet toegestane methodes om de vermindering van de Bpm te berekenen ter zake van de registratie van een geïmporteerde gebruikte auto. [1]
Historische nieuwprijs, handelsinkoopwaarde en schade
8. Eiseres stelt dat, gelet op het arrest van 22 december 2023 [2] , de historische nieuwprijs van de auto € 70.356 (€ 38.696 (netto catalogusprijs DRZ) + € 8.126 btw +
€ 23.534 bruto Bpm) bedraagt en dat dit, uitgaande van de door DRZ gebruikte handelsinkoopwaarde van € 28.120, tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot
€ 4.500 (€ 28.120 handelsinkoopwaarde DRZ -/- € 4.085 ex-huurverleden = € 24.035 handelsinkoopwaarde), dan wel € 5.867 leidt.
9. Verweerder heeft op dit punt - kort samengevat - aangevoerd dat het taxatierapport wegens diverse formele- en materiële gebreken niet kan dienen om de waarde dan wel de (omvang van de) schade van de auto te bepalen, en dat, nu er tussen de auto en de referentieauto uit de door DRZ gebruikte koerslijst diverse verschillen bestaan, ook geen gebruik kan worden gemaakt van de koerslijstmethode. De verschuldigde Bpm had daarom aan de hand van de forfaitaire tabel moeten worden vastgesteld, hetgeen meebrengt dat de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog is, aldus verweerder.
10. Gelet op de door verweerder aangedragen formele- en materiele gebreken van het taxatierapport kan het taxatierapport van eiseres niet dienen voor de vaststelling van de verschuldigde Bpm. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat in het taxatierapport zonder nadere toelichting 87% van de gecalculeerde schade inclusief een niet nader onderbouwde stelpost van € 4.000 wegens huurverleden in mindering is gebracht. Ook is niet duidelijk hoe er in het taxatierapport is omgegaan met (normale) gebruikersschade. Verder wordt in het taxatierapport de algemene toestand van de auto als matig aangemerkt, terwijl in het taxatierapport de toestand van de onderdelen van de auto afzonderlijk (technisch, onderstel, carrosserie, interieur en banden) als redelijk is aangemerkt. Dit is in tegenspraak met de door de taxateur vastgestelde schade van € 28.132. Daarnaast acht de rechtbank het opmerkelijk dat de auto slechts een handelsinkoopwaarde van € 10.000 zou hebben, terwijl eiseres, een professionele autohandelaar, de auto voor
€ 29.700 heeft gekocht. Eiseres heeft voor dit verschil geen verklaring gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de reële waardedaling van de auto en dus ook de vermindering van de Bpm niet kunnen worden vastgesteld op basis van het taxatierapport.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder aannemelijk gemaakt dat de hogere historische nieuwprijs van de auto in het onderhavige geval niet resulteert in een verlaging van de naheffingsaanslag, omdat bij de aanslagoplegging van een te lage handelsinkoopwaarde is uitgegaan. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er geen koerslijst van de auto bestaat en dat tussen de auto en de referentieauto uit de door DRZ gebruikte koerslijst diverse verschillen bestaan. Zo heeft de auto een CO2-uitstoot van 200 gr/km, een motorvermogen van 180 KW en een gewicht van 1.690 kg, terwijl de referentieauto een CO2-uitstoot heeft van 201 gr/km, een motorvermogen van 169 KW en een gewicht van 1.595 kg. Daarnaast blijkt uit de SilverDAT VIN-informatie van de auto in het DRZ-rapport dat de auto een ander model, namelijk een R-Line 4Motion, betreft dan het model van de referentieauto, een 4Motion Highline. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat niet alleen de historische nieuwprijs maar óók de handelsinkoopwaarde van de onderhavige auto hoger zal zijn dan die van de referentieauto en dat daarom de koerslijstmethode niet kan worden toegepast.
12. Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat verweerder op grond van het vertrouwensbeginsel alsnog de handelsinkoopwaarde van de referentieauto van de door DRZ gebruikte koerslijst dient toe te passen. Dit vanwege de omstandigheid dat tot het onder 8. vermelde arrest de handelsinkoopwaarde niet in geschil was en het thans voor verweerder te laat is om in deze procedure nog op de handelsinkoopwaarde terug te komen. Ook heeft verweerder volgens eiseres in strijd met zijn eigen beleid gehandeld door niet de handelsinkoopwaarde van de referentieauto toe te passen, omdat de verschillen tussen de auto en de referentieauto niet dusdanig van elkaar verschillen dat dit toepassing van de koerslijstmethode in de weg staat. Eiseres heeft hiervoor verwezen naar een interne e-mail van verweerder van 15 april 2024 met als titel “Terugkoppeling platform koerslijsten en beleid m.b.t. toepassen koerslijsten”.
13. Voormeld beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Het staat verweerder in beginsel vrij in de procedure voor de rechtbank ter ondersteuning van de door hem opgelegde naheffingsaanslag een ander standpunt in te nemen dan hij in de bezwaarfase heeft ingenomen. Dit is slechts anders voor zover het desbetreffende standpunt ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven, dan wel wordt aangevoerd onder zodanige omstandigheden, dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde. [3] Dat doet zich thans evenwel niet voor. Uit het verweerschrift valt namelijk duidelijk op te maken dat de handelsinkoopwaarde van de auto wel degelijk in geschil was en dat verweerder zich daarover in het verweerschrift heeft uitgelaten. Van een expliciete standpuntbepaling aan de zijde van verweerder is dan ook geen sprake. Ook anderszins valt niet in te zien dat sprake zou zijn van schending van de goede procesorde, aangezien eiseres ter zitting in de gelegenheid is gesteld om zich hierover uit te laten, hetgeen eiseres ook heeft gedaan.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder evenmin een standpunt ingenomen dat in strijd is met zijn eigen beleid. In de door eiseres ingebrachte e-mail is door verweerder slechts aangegeven dat het niet de bedoeling is om in individuele gevallen de koerslijstwaarde ter zijde te stellen met een beroep op de stelling dat de koerslijst niet is gebaseerd op handelstransacties, en verder dat verweerder wel dient te blijven beoordelen of de koerslijst daadwerkelijk overeenkomt met de auto uit de aangifte en of er sprake is van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot. Gelet op de hiervoor onder 11. genoemde verschillen in motorvermogen, gewicht en het type model is naar het oordeel van de rechtbank sprake van meer dan verdergaande afwijkingen als hiervoor bedoeld. Dat betekent dat verweerder in deze procedure niet in strijd heeft gehandeld met zijn eigen beleid. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook in zoverre niet.
15. Gelet op het vorenstaande kan van de koerslijstmethode geen gebruik worden gemaakt. Dit betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat in dit geval de verschuldigde Bpm dient te worden berekend aan de hand van de forfaitaire tabel. Eiseres heeft voor dat geval niet weersproken dat toepassing van de forfaitaire tabel leidt tot een hogere naheffingsaanslag. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld.
Rentebeschikking
16. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de rentebeschikking. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Conclusie
17. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schade
18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Verweerder heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag op 1 maart 2023 ontvangen en de uitspraak van de rechtbank is van 10 februari 2025. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Eiseres komt dan ook niet voor een vergoeding van immateriële schade in aanmerking.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 februari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640 en gerechtshof Den Haag 16 maart 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:699
3.vgl. Hoge Raad 10 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6786