ECLI:NL:RBDHA:2025:5330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
18_6839 en 19_4766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoeken om kennisneming op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2025, met zaaknummers SGR 18/6839 en SGR 19/4766, worden de beroepen van eiser tegen besluiten van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beoordeeld. Eiser had op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) verzocht om kennisneming van verschillende bestuurlijke aangelegenheden. De minister had meerdere verzoeken van eiser afgewezen, met als argument dat de informatie onder geheimhouding viel en dat de nationale veiligheid in het geding was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet volledig had gezocht naar relevante documenten en dat de motivering van de besluiten niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering. De rechtbank heeft het beroep SGR 18/6839 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Het beroep SGR 19/4766 is ongegrond verklaard. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht voor het gegronde beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 18/6839 en 19/4766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. van der Linden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de besluiten die verweerder heeft genomen op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002).
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 17 augustus 2017 tien verzoeken van eiser om kennisneming afgewezen. Met het besluit van 2 november 2018 heeft verweerder op een elfde verzoek van eiser beslist. Met het bestreden besluit van 31 augustus 2018 heeft verweerder op de bezwaren van eiser tegen het besluit van 17 augustus 2017 beslist (SGR 18/6839). Verweerder heeft daarna nog een aantal wijzigingsbesluiten genomen. [1] Met het bestreden besluit van 14 juni 2019 heeft verweerder op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 2 november 2018 beslist (SGR 19/4766).
1.2.
Verweerder heeft ten aanzien van een aantal stukken gesteld dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van deze stukken. [2] Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de vertrouwelijke stukken. [3]
1.3.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door [naam 1] , de gemachtigde van verweerder en [naam 2] .
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om inzage te krijgen in stukken die eerder niet door verweerder ter beschikking waren gesteld.
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij het onderzoek zal sluiten, tenzij partijen aangeven dat zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
2. Eiser heeft op grond van de Wiv 2002 verzocht om kennisneming van de volgende bestuurlijke aangelegenheden:
1. de organisatie [organisatie 1] (of vergelijkbare namen);
2. de organisaties [organisatie 2] of [organisatie 3] (of vergelijkbare namen) in de periode vanaf de jaren zestig tot en met de jaren negentig;
3. de organisatie [organisatie 4] en de gijzeling in de Franse ambassade in Nederland;
4. de zaak [naam 3] (of vergelijkbare namen) rond 1984/jaren tachtig;
5. de affaire [naam 4] en reeks boeken [naam 5] (of vergelijkbare namen);
6. de zaak [naam 6] (fotograaf/slachtoffer van de aanslag op de Rainbow Warrior);
7. de organisatie [organisatie 5] ;
8. de zaak [naam 7] rond 1985/de jaren tachtig;
9. onderzoeken naar Nederlanders die contacten hebben gehad met de inlichtingendiensten van de DDR/Oost Duitsland;
10. spionageactiviteiten door of voor/ten behoeve van waarschijnlijk de VS door de inlichtingendienst NSA (of vergelijkbare namen) en
11. de affaire [naam 8] (wapenhandelaar) en [naam 9] (1930-1985) (of vergelijkbare namen) in de jaren tachtig/negentig.
3. Verweerder heeft aan eiser inzagedossiers verstrekt. [4] Daarin zijn persoonsgegevens van derden onleesbaar gemaakt en zijn tekstdelen verwijderd die informatie bevatten over het actuele kennisniveau, de actuele werkwijzen en de bronnen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Over een aantal onderwerpen heeft verweerder geen documenten verstrekt.
Wat zijn de regels?
4. Op de verzoeken van eiser was de Wiv 2002 van toepassing. Op 1 mei 2018 is de Wiv 2002 vervangen door de Wiv 2017. Ten aanzien van verzoeken om kennisneming kent de Wiv 2017 gelijkluidende artikelen. De relevante bepalingen van de Wiv 2017 staan in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beoordelingskader
5. De AIVD kan zijn wettelijke taak uitsluitend binnen een zekere mate van geheimhouding effectief uitoefenen en moet zijn bronnen en actuele werkwijzen geheim kunnen houden. Het geven van inzicht daarin gaat namelijk ten koste van het goed functioneren van de AIVD en daarmee ten koste van de nationale veiligheid, ter bescherming waarvan de AIVD is opgericht. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 55 Wiv 2002, dat ongewijzigd is overgenomen in de Wiv 2017 (artikel 84), volgt dat in gevallen waarin met een beroep op de weigeringsgronden kennisneming wordt geweigerd, het besluit een op de aanvraag toegesneden deugdelijke motivering dient te bevatten. [5]
Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat bepaalde gegevens niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, die gegevens toch onder het bestuursorgaan berusten. De geloofwaardigheid van de mededeling dat er niet meer gegevens zijn, hangt af van hoe grondig er gezocht is naar relevante gegevens. Het is in een dergelijk geval aan de minister om te motiveren dat op elke redelijkerwijs mogelijke manier in het archief is gezocht. De plicht die op grond van de Wiv op de minister rust om te zoeken naar de gegevens waar de aanvraag betrekking op heeft, strekt niet zo ver dat de minister gehouden is om alle willekeurige bij de AIVD aanwezige gegevens te onderzoeken op relevantie. Wel is de minister gehouden om concreet door de aanvrager aangedragen aanknopingspunten dat die gegevens toch onder hem berusten bij de aanvraag te betrekken. [6]
Bespreking van de gronden van eiser
6. De rechtbank zal eerst ingaan op de algemene beroepsgronden die zien op alle verzoeken om kennisneming. Daarna zal de rechtbank ingaan op de beroepsgronden die zien op een specifiek verzoek om kennisneming. De rechtbank stelt vast dat de beslissingen op de verzoeken 2, 8 en 10 niet meer in geschil zijn.
Algemene gronden
7. Eiser heeft de rechtbank verzocht om na te gaan of de informatie terecht is geweigerd en of er niet teveel informatie is weggelakt. Bij de bronbescherming vraagt hij de rechtbank na te gaan of de weigering proportioneel is en of de betreffende bron mogelijk uit hoofde van zijn of haar functie verplicht is om inlichtingen aan de veiligheidsdienst te verschaffen en daarom geen recht heeft op bronbescherming. Verder heeft hij de rechtbank subsidiair verzocht om voor de geweigerde documenten en delen van documenten bij de inzageverzoeken 1, 3 t/m 5, 7, 9 en 11 de mogelijkheid na te gaan voor een andere verstrekkingsvorm, zoals bijvoorbeeld een samenvatting, waarbij de herleidbaarheid naar de bron wordt vermeden. Het moet mogelijk zijn de naakte feiten te presenteren als volledige verstrekking niet mogelijk is.
8. Verweerder heeft in de toelichtingsformulieren bij de verstrekte documenten gemotiveerd op welke grond(en) dat document geheel of gedeeltelijk niet wordt verstrekt. De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken en stelt vast dat verweerder de (gedeeltes van) documenten terecht heeft geweigerd omdat deze informatie bevatten over het actuele kennisniveau, de actuele werkwijzen en de bronnen van de AIVD. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder te veel informatie heeft weggelakt.
9. Met betrekking tot de bronbescherming heeft verweerder in beroep toegelicht dat de bron soms met naam of bijnaam genoemd is in een document. In andere gevallen is de naam van de bron niet genoemd, maar is het document slechts in beperkte kring verspreid en bestaat derhalve de mogelijkheid dat de bron wordt achterhaald. In weer andere gevallen is niet precies bekend hoe groot de kring is waarbinnen het document is verspreid. Verweerder stelt terecht dat als meer informatie zou worden verstrekt, het risico dat de bron wordt achterhaald niet valt uit te sluiten. Zoals verweerder heeft gesteld volgt uit artikel 23, aanhef en onder b, van de Wiv 2017 dat de bescherming van bronnen absoluut is. Daarom is de weigering gerechtvaardigd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het belang van bronbescherming niet alleen gelegen is in het waarborgen van de veiligheid van met name menselijke bronnen, maar ook, in het verlengde daarvan, in het voorkomen dat bronnen geen informatie aan de AIVD meer willen verstrekken. [7] Ook als het gaat om oudere informatie moet verweerder de gegevens die herleidbaar zijn tot bronnen geheim houden. Uit de stukken die de rechtbank heeft ingezien blijkt niet dat verweerder gegevens heeft weggelakt van bronnen die geen recht hebben op bronbescherming. Verweerder hoefde ook geen samenvatting te verstrekken van (gedeeltes van) de documenten die zijn geweigerd op grond van bronbescherming. Het is namelijk niet mogelijk van deze (gedeeltes) van documenten een zinvolle samenvatting te maken zonder dat de informatie toch herleidbaar is tot de bron.
Verzoek 3: [organisatie 4]
10. Eiser vindt dat de vorm van bronbescherming ten aanzien van landen die verweerder hanteert te ver gaat. De feitelijke informatie hierover kan worden vrijgegeven zonder dat daaruit duidelijk wordt waar die vandaan komt. De informatie kan zo gepresenteerd worden dat er geen herleidbaarheid meer is naar een individueel land of individuele dienst. Eiser verzoekt de rechtbank document C02074924 te toetsen omdat het gelet op de ouderdom van het document wellicht geen actuele werkwijze meer kan zijn.
11. Documenten die zijn ontvangen van, dan wel verstrekt aan buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft verweerder geweigerd op basis van bronbescherming en werkwijze. Na kennisneming van de stukken stelt de rechtbank vast dat verweerder terecht stelt dat gedeeltelijke verstrekking van de inhoud van deze documenten inzicht zou geven in de bronnen: de landen waarmee de AIVD samenwerkt. Deze informatie mag verweerder weigeren, omdat het aannemelijk is dat openbaarmaking leidt tot een afnemende bereidheid om informatie met de AIVD te delen en een verslechterde informatiepositie van de AIVD een negatieve invloed zal hebben op de nationale veiligheid. [8] Anders dan eiser stelt is het niet zo dat de informatie zo gepresenteerd kan worden dat er geen herleidbaarheid meer is naar een individueel land of individuele dienst. Als er een samenvatting zou worden gegeven of als de informatie op een andere manier gepresenteerd zou worden blijft er geen zinvolle informatie over.
12. De rechtbank stelt na kennisneming van document C02074924 vast dat verweerder dit document terecht heeft geweigerd.
Verzoek 4: [naam 3]
13. Eiser heeft verzocht om na te gaan of de werkwijze op grond waarvan document 860414186 wordt geweigerd nog steeds actueel is en niet van algemene bekendheid. De zaak [naam 3] is op 5 december 1985 besproken in de Vaste Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer. De documenten hierover ontbreken.
14. De rechtbank stelt na kennisneming van document 860414186 vast dat het terecht geweigerd is. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het gaat om een telex die ontvangen is. Een ontvangen telex is, anders dan een verzonden telex, een bron. Het gaat daarom niet om een actuele werkwijze, maar om bronbescherming van een buitenlandse dienst.
15. Dat de zaak [naam 3] op 5 december 1985 is besproken in de Vaste Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer betekent niet dat er hierover bij verweerder (nog) documenten aanwezig zijn. Verweerder stelt dat er geen documenten zijn aangetroffen in het archief. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat er in het kader van de heroverweging in bezwaar goed naar is gezocht. Het is, mede gelet op de ouderdom van de bestuurlijke aangelegenheid, niet ongeloofwaardig dat er geen documenten zijn aangetroffen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de stukken er wel zouden moeten zijn. De enkele stelling van eiser dat het waarschijnlijk is dat er een nabespreking zou zijn geweest, is in dat verband onvoldoende. Ook is er geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat politieke contacten in een apart systeem worden bewaard en dat verweerder niet in het juiste systeem zou hebben gezocht.
Verzoek 5: [naam 4] en [naam 5]
16. Eiser vraagt zich af waarom in het ene document, waarin bronbescherming is toegepast, het wel mogelijk is om grote delen alsnog te verstrekken en in andere gevallen niet.
17. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht waarom het soms het wel mogelijk is om delen alsnog te verstrekken, terwijl dat in andere gevallen niet kan. Het gaat qua aard en inhoud om verschillende soorten documenten. Daarnaast is het bepalen van het risico op herleidbaarheid van de bron afhankelijk van verschillende factoren. Verweerder heeft maatwerk toegepast.
Verzoek 6: [naam 6]
18. Eiser stelt dat het oorspronkelijke verzoek breder is dan “de zaak [naam 6] ” zoals verweerder deze heeft opgevat. Hij heeft ook gevraagd naar gegevens over de aanslag op de Rainbow Warrior en de inlichtingenoperaties van Franse inlichtingendiensten hierover. Hij wil weten welke zoektermen verweerder heeft gebruikt. Eiser vindt dat verweerder een nieuwe zoekslag zou moeten maken, omdat hij vermoedt dat er meer documenten zijn. Zijn vermoeden berust op de stelling dat een Franse journalist er melding van heeft gemaakt dat er voorbereidingshandelingen voor de aanslag zouden hebben plaatsgevonden in Amsterdam. Deze journalist, [naam 10] , is niet de eerste de beste. Hij is één van de bekendste experts op het gebied van de Franse diensten in Frankrijk. Dit zou in elk geval een ruimere zoekslag rechtvaardigen. Bovendien is deze zaak op 17 oktober 1985 besproken in de Vaste Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer. De documenten hierover ontbreken. Ter zitting heeft eiser gevraagd of de zoekslag ook de plaatselijke inlichtingendienst (PID) Amsterdam omvat. De plaatselijke inlichtingendiensten waren zelfstandig archiefvormend. De archieven moesten naar de AIVD worden overgebracht, maar dat gebeurde niet altijd. Van Amsterdam is bekend dat er stukken zijn achtergebleven.
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er grondig is gezocht naar relevante gegevens. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat zowel is gezocht op de zaak [naam 6] als op de aanslag op de Rainbow Warrior en dat er geen documenten zijn aangetroffen. Verweerder stelt terecht dat het enkele vermoeden van eiser, dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) op de hoogte moet zijn geweest van de voorbereidingshandelingen van een aanslag, omdat een Franse journalist heeft gemeld dat er voorbereidingshandelingen in Amsterdam zouden hebben plaatsgevonden, geen aanleiding geeft om te veronderstellen dat er meer documenten bij de AIVD aanwezig moeten zijn. Dat de journalist één van de bekendste experts is op het gebied van de Franse diensten in Frankrijk, maakt dat niet anders. Uit de melding van de journalist blijkt namelijk niet dat de BVD ook bekend was met de voorbereidingshandelingen. Zoals verweerder heeft gesteld zou het zo kunnen zijn dat zij hiervan niet op de hoogte was.
20. De zoekslag die verweerder moet maken gaat niet zover dat hij ook moet onderzoeken of er informatie in de archieven van de plaatselijke inlichtingendiensten is achtergebleven. De plaatselijke inlichtingendiensten rapporteerde aan de BVD en die informatie zou zich dus in het archief van de BVD/AIVD moeten bevinden. Verweerder heeft gesteld dat het kan zijn dat er persoonsinformatie is achtergebleven bij de plaatselijke inlichtingsdiensten nadat de archieven zijn overgedragen. Maar het verzoek ziet op informatie over de zaak Pereira en niet op de persoon Pereira.
21. Dat de zaak op 17 oktober 1985 is besproken in de Vaste Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer betekent niet dat er hierover bij verweerder (nog) documenten aanwezig zijn. Zoals eerder is overwogen is er geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat politieke contacten in een apart systeem worden bewaard.
Verzoek 7: [organisatie 5]
22. Eiser vraagt zich af of het volledig onleesbaar maken van het document met de naam LOS1 op basis van bronbescherming wel proportioneel is toegepast. Hij vraagt ook om betere kopieën of een reconstructie van een onleesbaar deel van een document. Hij vraagt verder inzage in een lijst met persoonsnamen van een conferentie uit 1973 in Noordwijk. Deze conferentie was in elk geval semi-openbaar. Gezien ook het tijdsverloop kan er geen bezwaar bestaan de lijst vrij te geven. Hij heeft ook verzocht om hem het inzagedossier te verstrekken dat verweerder zou hebben verstrekt aan de auteur [naam 11] ten behoeve van zijn boek over [organisatie 5] . Het ging daarbij om inzage in de geheime memoires van [naam 12] .
23. Na kennisneming van het document met de naam LOS1 stelt de rechtbank vast dat verweerder terecht stelt dat de overgebleven delen die in bezwaar nog zijn geweigerd vanwege bronbescherming niet kunnen worden verstrekt, omdat dit ertoe kan leiden dat de bron kan worden achterhaald.
24. Niet in geschil is dat verschillende pagina’s uit documenten CO840848 en CO1164255 slecht leesbaar zijn. Verstrekking van betere exemplaren is volgens verweerder niet mogelijk. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat dit standpunt van verweerder onjuist is. De documenten betreffen scans van een op film vastgelegd document. Verweerder heeft ter zitting aangevuld dat inzage in de originelen op locatie niet gebruikelijk is en vanwege de slechte kwaliteit in dit geval geen zin heeft.
25. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de namen van derden die genoemd staan in het programma van een conferentie van [organisatie 5] uit 1973 niet verstrekt kunnen worden. De Wiv voorziet niet in de mogelijkheid tot kennisneming van persoonsgegevens van derden, anders dan van overleden naasten. Dat eiser aangeeft dat hij al kennis denkt te hebben van een deel van de namen en dat het een gebeurtenis betrof uit 1973 maakt dit niet anders.
26. Verweerder heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat de memoires van [naam 12] niet zijn aangetroffen bij het archiefonderzoek. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij nog een keer naar de zaak heeft gekeken en dat zijn eerdere standpunt op dit punt niet juist was. Hij heeft geconstateerd dat in het kader van het inzageverzoek om de memoires van [naam 12] documenten zijn verstrekt aan [naam 11] . Maar volgens verweerder hebben deze documenten geen betrekking op het thema [organisatie 5] . Wel zijn er in het kader van dat inzageverzoek vier documenten die zagen op het thema [organisatie 5] geweigerd. Eiser beschikt volgens verweerder echter al over deze stukken. De rechtbank heeft de stukken na de zitting ingezien en heeft vastgesteld dat de aan [naam 11] verstrekte documenten inderdaad niet zien op het thema [organisatie 5] en dat eiser al beschikt over de aan [naam 11] geweigerde documenten die wel op [organisatie 5] zien. [9]
Verzoek 9: Inlichtingen DDR
27. Eiser vraagt zich af waarom verweerder eerst van mening was dat er een nieuwe beoordeling nodig was en daarna van mening is veranderd. Hij vraagt zich af of er wel een nieuwe zoekslag is gedaan en waarom het zo lang geduurd heeft. Het is verrassend dat verweerder geen documenten heeft aangetroffen. Verweerder had hem meegedeeld dat juist dit inzageverzoek nog veel werk met zich bracht. Verweerder heeft volgens hem zijn beperking van het verzoek met betrekking tot de vredesbeweging verkeerd geïnterpreteerd. Het ziet niet alleen op de door hem genoemde groeperingen. Hij heeft alleen een aantal voorbeelden genoemd. Verweerder moet alle nog beschikbare dossiers van personen met Oost-Duitse dienstcontacten controleren op relevantie. Verweerder had naar aanleiding van het door hem genoemde krantenartikel over onderzoek van twee voormalige vredesactivisten in het Stasi-archief kunnen zoeken op de namen van de auteurs van het artikel. Voor zover relevante persoonsdossiers zijn overgebracht naar het Nationaal Archief vraagt hij om een doorverwijzing. Ten aanzien van het Bereich Komerzielle Koordinierung (KoKo) meldt verweerder helemaal niets. De vraag is of er wel een zoekslag op dit onderwerp is uitgevoerd. Hij denkt dat hiervoor in een heel ander deel van het archief bij een andere directie moet worden gezocht.
28. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van eiser om kennisneming van onderzoeken naar Nederlanders die contacten hebben gehad met de inlichtingendiensten van de DDR/Oost Duitsland te ruim was. Eiser heeft het verzoek in bezwaar vervolgens zelf gespecificeerd tot contacten van totaalweigeraars en antimilitaristen met inlichtingendiensten van de DDR in de periode 1979-1989 en gegevens betreffende het Bereich Komerzielle Koordinierung (KoKo) en de Nederlandse vertakkingen en netwerken in de periode 1967-1996. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder, zoals eiser stelt, de beperking ten aanzien van de vredesbeweging verkeerd heeft geïnterpreteerd. Verweerder mocht de zoekslag met betrekking tot de vredesbeweging daarom beperken tot de combinatie van het onderwerp totaalweigeraars en antimilitaristen en het onderwerp contacten DDR.
29. Verweerder heeft gesteld dat er geen documenten zijn aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat dit niet vreemd is, omdat de combinatie van het onderwerp antimilitaristen en het onderwerp contacten DDR maakt dat het daardoor gaat om een heel specifieke groep die niet als zodanig is geregistreerd in de systemen. Van verweerder kan niet worden verwacht dat hij in elk dossier over inlichtingen DDR specifiek op zoek gaat naar personen die ook nog antimilitarist zijn. Dat verweerder in eerste instantie heeft gezegd dat de beslissing op het inzageverzoek veel tijd in beslag zou nemen, komt doordat er veel informatie is over contacten met de DDR. Maar in combinatie met het onderwerp antimilitaristen bleek er niets te zijn. Dit betekent niet dat er niet grondig en zorgvuldig archiefonderzoek is gedaan. Dit volgt ook niet uit het door eiser genoemde krantenartikel. Het is heel goed mogelijk dat over de auteurs van het krantenartikel niets is gevonden, omdat de dossiers al aan het Nationaal Archief zijn overgedragen. Verweerder hoefde de verzoeken niet door te verwijzen naar het Nationaal Archief.
30. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet voldoende zou hebben gezocht naar informatie over het Bereich Komerzielle Koordinierung (KoKo). In de beslissing op bezwaar van 29 april 2020 staat vermeld dat eiser zijn verzoek bij brief van 4 oktober 2018 heeft gespecificeerd. In die specificering noemt eiser ook KoKo. Verweerder heeft vervolgens in voormeld besluit opgenomen dat op basis van eisers verzoek en de specificering ervan is gezocht naar documenten die verband kunnen houden met deze bestuurlijke aangelegenheid, maar dat er geen documenten zijn aangetroffen. Anders dan eiser stelt heeft verweerder zich dus wel degelijk over KoKo uitgelaten.
Verzoek 11: Affaire [naam 8] / [naam 9]
31. Eiser vraagt zich af of de weigeringsgronden van document CO2097493 juist zijn toegepast. De gehanteerde weigeringsgronden zijn dat gedeeltes van het document gegevens over bronnen en werkwijze van de AIVD bevatten. In tegenstelling tot andere documenten wordt hier echter geen motivatie gegeven waarom niet alleen deze delen maar het hele document wordt geweigerd. Zijn verzoek is om in elk geval de andere delen van het document te verstrekken. Ook vraagt hij zich af of bij document AG 89032813100 de weigering van gegevens op basis van bronbescherming wel proportioneel is toegepast. Verder wijst hij erop dat er documenten zijn verstrekt van de Rijksrecherche, namelijk een verzoek om informatie van de Rijksrecherche Arnhem aan de BVD en een stukje tekst uit hun rapport aan de BVD. Documenten vanaf de BVD-kant ontbreken. Hij heeft ook verzocht om na te gaan of de BVD documenten heeft verstrekt aan de Vaste Kamercommissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten en de Bijzondere Commissie van onderzoek inzake de [naam 8] affaire van de Tweede Kamer. De PID Arnhem speelt een grote rol in deze zaak. Hij wil weten of verweerder ook in deze richting heeft gezocht.
32. De rechtbank overweegt dat verweerder over de weigeringsgronden in document CO2097493 heeft gesteld dat het gaat om documenten die zijn ontvangen van, dan wel verstrekt aan buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Na kennisneming van de stukken stelt de rechtbank vast dat verweerder terecht heeft gesteld dat gedeeltelijke verstrekking van de inhoud van deze documenten inzicht kan geven in de bronnen, namelijk de landen waarmee de AIVD samenwerkt.
33. De rechtbank stelt na kennisneming van document AG 89032813100 vast dat de weigeringsgrond bronbescherming juist is toegepast. De rechtbank verwijst in dit verband naar wat hiervoor in het algemeen over bronbescherming is overwogen onder 7.
34. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in het archief geen andere stukken over de affaire [naam 8] / [naam 9] zijn aangetroffen. Verweerder heeft erop gewezen dat uit document AG 920423419 blijkt dat de BVD in 1992 heeft teruggekoppeld aan de Rijksrecherche dat de BVD geen rol heeft gespeeld. Voorstelbaar is dat daarom de terugkoppeling van de BVD aan de Rijksrecherche alleen mondeling is geweest. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er wel meer gegevens zouden moeten zijn. Hij heeft zelf ook vermeld dat hij denkt dat de BVD niet rechtstreeks betrokken is geweest bij de affaire.
35. Dat de affaire is besproken in de Vaste Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer en dat de Bijzondere Commissie van onderzoek inzake de [naam 8] affaire van de Tweede Kamer zich ermee heeft beziggehouden, betekent niet dat er hierover bij verweerder (nog) documenten aanwezig zijn. Zoals eerder is overwogen is er geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat politieke contacten in een apart systeem worden bewaard.
36. Het archief van verweerder bevat de documenten van PID Arnhem. Zoals hiervoor is overwogen gaat de zoekslag die verweerder moet maken niet zover dat hij ook moet onderzoeken of er informatie in de archieven van de plaatselijke inlichtingendiensten is achtergebleven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er materiaal is achtergebleven over de bestuurlijke aangelegenheid, de affaire [naam 8] / [naam 9] . Dat er misschien wel persoonsinformatie is achtergebleven valt buiten de reikwijdte van het verzoek.

Conclusie en gevolgen

37. Het beroep met nummer SGR 18/6839 is gegrond. Het bestreden besluit en de wijzigingsbesluiten zijn in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel genomen. Verweerder heeft immers geconstateerd dat de zoekslag niet volledig is geweest en heeft de motivering van het bestreden besluit meerdere keren aangevuld. Ook na het nemen van het laatste wijzigingsbesluit heeft verweerder nog een aanvullende motivering gegeven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en de wijzigingsbesluiten. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand. Dit omdat verweerder met de wijzigingsbesluiten en ter zitting alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat er niet meer documenten aanwezig zijn en dat de weggelakte informatie terecht is geweigerd. Dat betekent dat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen.
38. Het beroep met nummer SGR 19/4766 is ongegrond.
39. Omdat het beroep SGR 18/6839 gegrond is moet verweerder het voor dit beroep betaalde griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met nummer SGR 18/6839 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 31 augustus 2018 en de wijzigingsbesluiten van 13 februari 2019 en 29 april 2020, 27 juni 2022, 9 augustus 2022, 7 augustus 2023 en 31 oktober 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 170,- aan eiser moet vergoeden;
- verklaart het beroep met nummer SGR 19/4766 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wiv 2017
Artikel 23
De hoofden van de diensten dragen zorg voor:
a. de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens;
b. de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn;
c. de veiligheid van de personen met wier medewerking gegevens worden verzameld.
Artikel 80
1. Onze betrokken Minister deelt een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid.
[…]
2. Voor zover een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd, stelt Onze betrokken Minister de aanvrager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit in kennis van de desbetreffende gegevens.
Artikel 81
1. Onze betrokken Minister stelt de aanvrager in kennis van de desbetreffende gegevens door:
a. het geven van een kopie van het document waarin de gegevens zijn neergelegd of door de letterlijke inhoud daarvan in andere vorm te verstrekken,
b. inzage van de inhoud van het desbetreffende document toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud van het desbetreffende document te geven of
d. inlichtingen uit het desbetreffende document te verschaffen.
2. Bij het kiezen tussen de vormen van inkennisstelling houdt Onze betrokken Minister rekening met de voorkeur van de aanvrager en het belang van de dienst.
[…].
Artikel 84
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 80 wordt afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de nationale veiligheid zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld.
2. Een aanvraag wordt voorts afgewezen voor zover het belang van verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft, niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere landen en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door of vanwege bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de persoon of organisatie waarop de gegevens betrekking hebben erbij heeft om als eerste kennis te kunnen nemen van de gegevens;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.
[…].

Voetnoten

1.Op 13 februari 2019, 29 april 2020, 27 juni 2022, 9 augustus 2022, 7 augustus 2023 en 31 oktober 2023. Op 31 augustus 2018 heeft verweerder beslist op het bezwaar ten aanzien van de verzoeken 1 t/m 4. Op 13 februari 2019 heeft verweerder beslist op het bezwaar ten aanzien van de verzoeken 5 t/m 8. Op 29 april 2020 heeft verweerder beslist op het bezwaar ten aanzien van verzoeken 9 en 10. Op 27 juni 2022 heeft verweerder een gewijzigde beslissing genomen over verzoek 5. Op 9 augustus 2022 heeft verweerder een gewijzigde beslissing genomen over verzoek 4. Op 7 augustus 2023 heeft verweerder een gewijzigde beslissing genomen over de verzoeken 1, 7 en 8. Op 31 oktober 2023 heeft verweerder een gewijzigde beslissing genomen over verzoek 3.
2.Artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
4.Bij besluit van 17 augustus 2017 had verweerder de verzoeken 1 tot en met 10 in eerste instantie afgewezen omdat eiser volgens hem misbruik maakt van de bevoegdheid om verzoeken tot kennisneming te doen. Het bezwaar van eiser en de toelichting daarop bij de hoorzitting hebben aanleiding gegeven om de verzoeken alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 15 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1027.
6.Idem.
7.Afdeling, 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1279.
8.Afdeling, 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2352.
9.De documenten met nummers 19641009, 19650205, 19660912, 19680315.