ECLI:NL:RBDHA:2025:5364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
NL25.8121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met dwangsom

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 29 juli 2023 en had uiterlijk binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing pas na 29 april 2025 moest worden genomen. Eiser heeft de minister op 4 februari 2025 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank heeft de minister een termijn van zestien weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen. Dit omvat een gehoor over de asielmotieven van eiser, dat binnen acht weken na de uitspraak moet plaatsvinden, gevolgd door een besluit binnen acht weken na dat gehoor. De rechtbank verbindt aan deze uitspraak een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten, vastgesteld op € 453,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 26 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8121
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser gegrond?
3. De minister heeft de aanvraag op 29 juli 2023 ontvangen. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.3 De minister heeft deze termijn onder toepassing van WBV 2023/34 met negen maanden verlengd. Eiser heeft de minister op 4 februari 2025, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Staatscourant van 8 februari 2023, nr. 3235.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
4. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5
5. In de beroepsgronden van 11 maart 2025 vraagt eiser de rechtbank bij het opleggen van een nadere beslistermijn rekening te houden met de omstandigheid dat de maximale beslistermijn van 21 maanden6 op 29 april 2025 wordt bereikt. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere beslistermijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.7 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden op 29 april 2025 wordt overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
6. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser in deze zaak nog niet is gehoord omtrent zijn asielmotieven. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van de minister om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke nadere beslistermijn opleggen van in totaal zestien weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat de minister eerst nog een gehoor moet inplannen en afnemen, een voornemen moet nemen en dat eiser daarop vervolgens nog zijn zienswijze mag geven. In de uitspraak van 8 juli 20208 acht de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend. De rechtbank volgt dit model. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van eiser moet afnemen en binnen acht weken daarna het besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
7. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet-naleven daarvan een dwangsom.9 Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet). In de Tijdelijke wet is bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 202210 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
5 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
6 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
8. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.11 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
__________
11 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken na het nader gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
D.C. van de Mortel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 maart 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.