ECLI:NL:RBDHA:2025:5501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
NL25.3404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, een Turkse nationaliteit houder, heeft op 23 september 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft op 18 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De minister van Asiel en Migratie was niet aanwezig.

Eiser betoogt dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overdracht naar Kroatië onevenredig hard maken. Hij verwijst naar zijn familie in Nederland en zijn ervaringen in Kroatië, waar hij slachtoffer is geweest van pushbacks en mishandeling. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren, en dat er geen bewijs is dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen, waardoor het beroep ongegrond wordt verklaard en het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.3404 en NL25.3405
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S Thelosen)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is.
1.1
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. A. Budak. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 23 september 2024 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat hij eerder in Kroatië asiel heeft aangevraagd. Kroatië is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het genomen besluit. Volgens eiser had verweerder toepassing moeten geven aan artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Zijn moeder, zus en neef verblijven in Nederland. Zijn moeder is ziek en is afhankelijk van de hulp en zorg van eiser. Op basis van de ervaringen van eiser in Kroatië had verweerder ook toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Hij is slachtoffer geweest van pushback, zijn documenten zijn van hem afgenomen, hij is mishandeld en uitgezet naar Bosnië en heeft in Kroatië gedwongen vingerafdrukken moeten afgeven. Ten
onrechte heeft verweerder dan ook geconcludeerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die de overdracht onevenredig hard maken en heeft alleen de situatie na overdracht in overweging genomen. Ter onderbouwing van het voorgaande verwijst eiser naar twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem [2] .
Verder stelt eiser dat verweerder onterecht is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens hem zijn er systematische tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen die maken dat hij bij overdracht een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Zo zijn de opvangvoorzieningen in Kroatië ontoereikend [3] , ontbreekt het aan effectieve rechtsmiddelen in Kroatië [4] en worden aanvragen van mensen wiens asielaanvraag was ingetrokken of afgewezen voordat zij Kroatië hebben verlaten, beschouwd als herhaalde aanvragen [5] en worden deze niet in behandeling genomen. Verweerder dient daarom de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen, waaronder de Opvangrichtlijn, tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan een van deze lidstaten, in dit geval Kroatië, een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Kroatië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 13 september 2023 [6] en 9 oktober 2024 [7] . De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat niet van deze uitspraken kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft de informatie uit de rapporten waarnaar eiser verwijst bij de uitspraak van 9 oktober 2024 betrokken. Uit die uitspraak volgt dat een Dublinclaimant niet het reëel risico loopt om slachtoffer te worden van pushbacks. Ook volgt uit die uitspraak dat hoewel het opvangsysteem in Kroatië in bepaalde perioden onder grote druk heeft gestaan, dit niet betekent dat een persoon die aan Kroatië wordt overgedragen en die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië, is dan ook geen sprake. Eiser heeft geen informatie over de situatie in Kroatië overgelegd die een ander beeld geeft dan de landeninformatie die de Afdeling bij haar oordeel heeft betrokken.
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder er op heeft kunnen wijzen dat eisers verklaringen over wat hem is overkomen niet zijn onderbouwd. Uit zijn verklaringen kan dan ook evenmin de conclusie worden getrokken dat Kroatië de internationale verplichtingen niet nakomt. Bovendien volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 dat een vreemdeling na overdracht in ieder geval toegang zal krijgen tot de asielprocedure en asielopvang. Ook zal hij aanspraak kunnen maken op een asielzoekerskaart en ook toegang tot rechtsbijstand. Dat dit voor eiser anders zal zijn, heeft eiser onvoldoende onderbouwd. Daarnaast kan eiser zich bij voorkomende problemen wenden tot de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Kroatië eiser niet zouden kunnen of willen helpen.
Ten aanzien van artikel 16 van de Dublinverordening
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening. De familieband tussen eiser en gestelde is in de eerste plaats onvoldoende onderbouwd. Daarnaast heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van ernstige ziekte als bedoeld in artikel 16 Dublinverordening dan wel een hoge leeftijd. Zijn moeder is namelijk 61 jaar. Ook overigens heeft eiser onvoldoende onderbouwd - dat in geval zijn moeder zorgbehoevend zou zijn - niet iemand anders voor haar zou kunnen zorgen. Zijn gestelde zus verblijft immers in Nederland. De enkele stelling dat zij een eigen gezin heeft, is daartoe onvoldoende.
Ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser verwijst in dit verband naar zijn ervaringen in Kroatië. Verweerder heeft de gestelde ervaringen van eiser betrokken bij zijn beoordeling over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarin redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om de aanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. [8]

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekent dat het beroep ongegrond is en het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is, in stand blijft.
10. Nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van K. el Mahsini, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 december 2023,
4.Brief van Centre for Peace Studies, bijlage 1.
5.AIDA Country Report on Croatia – 2023 Update, d.d. 11 juli 2024, p. 57. Online:
6.Uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL: RVS:2023:3411.
7.Uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL: RVS:2024:4037.
8.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025, ECLI:NL: RVS:2025:717 en van 6 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:919.
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.