In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 3 april 2025 een verkort vonnis gewezen in een kort geding tussen een eiser, verblijvende in de PI [plaats], en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiser, bijgestaan door advocaat mr. J. de Koning, vroeg om schorsing van zijn gijzeling wegens detentieongeschiktheid. De voorzieningenrechter had eerder op 12 maart 2025 een tussenvonnis gewezen waarin de Staat werd gelast om een aanvullend advies uit te brengen over de detentie(on)geschiktheid van de eiser. Na de behandeling op 1 april 2025, waarbij partijen de mogelijkheid kregen om een regeling te treffen, heeft de Staat op 2 april 2025 aangegeven geen aanleiding te zien om de gijzeling te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft daarop besloten om op 3 april 2025 een verkort vonnis te wijzen. In dit vonnis is de gijzeling van de eiser met onmiddellijke ingang geschorst, totdat de rechtbank in een bodemprocedure beslist over de detentieongeschiktheid. Tevens is bepaald dat de eiser binnen een maand na het vonnis de dagvaarding in de bodemprocedure moet indienen, anders vervalt de schorsing. De Staat is veroordeeld in de proceskosten van de eiser en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.