In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 27 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft op 11 oktober 2021 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, waarna zij op 10 maart 2023 bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar werd door de minister op 16 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning rechtsgeldig is en dat het bestreden besluit op de juiste wijze aan eiseres is bekendgemaakt. Eiseres betoogt dat het besluit niet correct is bekendgemaakt, omdat het naar een adres is gestuurd waarvan bekend was dat zij daar niet meer verbleef. De rechtbank oordeelt echter dat de bekendmaking aan het laatst bekende adres in overeenstemming is met de wetgeving, en dat de minister niet verplicht was om het besluit bij de terugkomst van eiseres in Nederland bekend te maken. De rechtbank wijst erop dat eiseres verplicht is om adreswijzigingen door te geven en dat zij dit niet heeft gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de intrekking van de verblijfsvergunning in stand blijft en er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.