Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, beroep heeft ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 10 september 2024, waarin de minister was opgedragen binnen acht weken te beslissen op de nareisaanvraag van eiser. De minister heeft deze termijn overschreden, wat aanleiding gaf tot het huidige beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 194,- moet door de minister worden vergoed.