In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2025 wordt het beroep van een eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die stelt van Somalische nationaliteit te zijn, heeft op 3 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 17 februari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de herkomst van de eiser niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft op 27 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de minister aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gedaan. De verklaringen van de eiser over zijn herkomst uit Jilib in Zuid-Somalië werden niet geloofwaardig geacht, mede door een taalanalyse die aangaf dat het Somalisch van de eiser overeenkomt met het dialect uit Noord-Somalië. De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende verifieerbare informatie heeft verstrekt over zijn directe woonomgeving en dat zijn asielmotieven niet zijn onderbouwd met objectieve documenten. De rechtbank wijst erop dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de problemen met Al-Shabaab niet geloofwaardig zijn, omdat de eiser zijn herkomst niet heeft aangetoond.
De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is en dat de eiser moet terugkeren naar Somalië, met een inreisverbod van twee jaar. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.