ECLI:NL:RBDHA:2025:5686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL25.12959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59 Vw 2000, betwisting van zware en lichte gronden en voortvarend handelen van de minister

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die zich in Nederland bevond, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 1 april 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister door zijn gemachtigde werd vertegenwoordigd.

De minister heeft in de maatregel van bewaring verschillende zware en lichte gronden vermeld, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De eiser heeft de zware gronden betwist en aangevoerd dat hij op de juiste wijze Nederland is binnengekomen en zich niet heeft onttrokken aan het toezicht. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden feitelijk juist zijn en dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser betwist alle zware gronden en de lichte gronden 4a en 4b. Met betrekking tot zware grond 3a voert eiser aan dat hij op de juiste wijze Nederland is binnen gekomen. Eiser is binnengekomen in Nederland en heeft direct een asielaanvraag gedaan. Dit maakt dat eiser wel rechtmatig Nederland is binnengekomen. Met betrekking tot zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich niet heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Eiser heeft vanaf zijn eerste asielaanvraag verbleven in de opvanglocatie van het COa. Na meerdere problemen in de opvanglocatie van het COa is eiser overgeplaatst naar een andere afdeling binnen dezelfde opvanglocatie. Hierna heeft eiser vanaf 11 februari 2025 in strafrechtelijke detentie gezeten. Eiser is daarom niet met onbekende bestemming vertrokken, zoals de minister stelt. Tot slot voert eiser met betrekking tot de zware grond 3d aan dat eiser heeft verklaard dat hij geen documenten heeft en hier ook niet aan kan komen. Eiser heeft deze documenten nooit gehad, waardoor zware grond 3d niet aan hem kan worden tegengeworpen.
1.2.
Voor de zware gronden 3a, 3b en 3d is het voldoende dat deze feitelijk juist zijn. [1] Naar het oordeel van de rechtbank betwist eiser met bovenstaande stellingen niet de feiten die in de maatregel van bewaring aan de zware gronden 3a, 3b en 3d ten grondslag zijn gelegd. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij zonder paspoort Nederland is ingereisd en dat hij zich niet heeft gemeld bij de korpschef. Omdat de zware gronden 3a, 3b en 3d feitelijk juist zijn, zijn deze naar het oordeel van de rechtbank voldoende om de maatregel te kunnen dragen. Hieruit volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Hetgeen verder is aangevoerd tegen de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden kan daarom niet leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring. Hierdoor behoeven de gronden die eiser heeft aangevoerd tegen de overige gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd geen verdere bespreking.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
2. Eiser betoogt dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld door de minister. In dit kader voert eiser aan dat de minister op 10 februari 2025 een laisser-passez heeft aangevraagd bij de vertegenwoordiging van de Algerijnse autoriteiten in Nederland. Na deze aanvraag is er geen voortgang meer te zien in het dossier. Ook blijkt niet uit het dossier dat er, na deze aanvraag, is gerappelleerd. Eiser voert aan dat hieruit blijkt dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Dit blijkt uit het volgende. De minister heeft op 10 februari 2025, voor aanvang van eisers detentie, een aanvraag voor een laisser-passez gedaan bij de vertegenwoordiging van de Algerijnse autoriteiten in Nederland. Op 19 maart 2025 heeft de minister aan het Openbaar Ministerie gevraagd of er bezwaar bestaat tegen de uitzetting van eiser. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens op 20 maart 2025 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de uitzetting van eiser. Op 20 maart 2025 heeft er ook een vertrekgesprek plaatsgevonden met eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.