ECLI:NL:RBDHA:2025:5738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL25.3792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL25.3793, op 3 april 2025 op zitting behandeld. Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister waren aanwezig, evenals een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit tot het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser had op 16 oktober 2024 in Nederland asiel aangevraagd, maar uit Eurodac bleek dat hij op 19 augustus 2024 ook asiel in Kroatië had aangevraagd. Eiser heeft tijdens zijn gehoor verklaard dat hij op 22 april 2024 Sierra Leone heeft verlaten en illegaal naar Nederland is gereisd. De rechtbank overweegt dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de in artikel 17 van de Dublinovereenkomst neergelegde bevoegdheid. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn overdracht naar Kroatië zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie. De rechtbank concludeert dat de minister niet heeft kunnen volstaan met de nu gegeven motivering en dat er geen aanleiding is om af te zien van overdracht aan Kroatië. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en is bekendgemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3792

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Demirtas)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL25.3793, op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit tot het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft op 16 oktober 2024 in Nederland asiel aangevraagd. Naar aanleiding daarvan is onderzoek gedaan in Eurodac. Uit Eurodac blijkt dat door eiser op 19 augustus 2024 ook asiel in Kroatië is aangevraagd. Eiser heeft tijdens zijn gehoor naar voren gebracht dat hij op 22 april 2024 Sierra Leone heeft verlaten. In augustus 2024 is hij illegaal op een Guinees paspoort met daarin een visum voor Servië het Dublingrondgebied binnengekomen. In Kroatië is eiser op 19 augustus aangehouden en heeft hij vingerafdrukken moeten afstaan. Naar eigen zeggen heeft hij in Kroatië geen asiel aangevraagd. Vervolgens is hij doorgereisd naar Nederland.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard op
13 december 2024 op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
6. Eiser meent dat in zijn geval niet kan worden volgehouden dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft daartoe allereerst aangevoerd dat hij is ontsnapt uit een situatie waarin hij dwangarbeid moest verrichten, geen eten kreeg en werd afgestraft. Deze situatie heeft hij weten te ontvluchten maar daarna werd hij achtervolgd. Dit netwerk is ook actief in Kroatië en eiser vreest voor zijn leven. Daarnaast heeft eiser in Kroatië vingerafdrukken moeten afstaan waarbij hem te kennen werd gegeven dat hij zou worden teruggestuurd naar Bosnië. Hij werd niet opgenomen in de asielprocedure en verwacht dat hij bij terugkeer ook niet in de gelegenheid zal worden gesteld om een asielaanvraag in te dienen. Ook heeft eiser medische problemen en maakt hij zich zorgen of de medische zorg in Kroatië wel voor hem toegankelijk zal zijn. In dit kader heeft hij verwezen naar het rapport van de Swiss Refugee Council van december 2021. Gelet op het vorenstaande getuigt het terugsturen van eiser naar Kroatië van onevenredige hardheid. Daarnaast is het terugsturen in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] en artikel 4 van het Handvest [2] , omdat hij in Kroatië is blootgesteld aan traumatische ervaringen en Kroatië niet handelt in overeenstemming met de Procedurerichtlijn nu er geen tolk of rechtshulp beschikbaar was en er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Op 2 april 2025 heeft eiser zijn gronden van beroep aangevuld met een verwijzing naar het arrest C.K. [3]
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep, dat in de eerste plaats wordt gewezen naar hetgeen eerder naar voren is gebracht, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op hetgeen naar voren is gebracht door eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of toereikend is, niet bespreken.
7.2.
De rechtbank verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 oktober 2024. [4] Deze uitspraak heeft de Afdeling bevestigd op 6 maart 2025. [5] In deze uitspraken is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet naar aanleiding van hetgeen in onderhavig beroep naar voren is gebracht geen grond hierover anders te oordelen.
7.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de in artikel 17 van de Dublinovereenkomst neergelegde bevoegdheid. Er is voldoende uitgelegd waarom volgens de minister geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Daarbij is overwogen dat eiser bij de autoriteiten van Kroatië kan klagen, voor zover hij stelt dat niet in overeenstemming met de toepasselijke Europese richtlijnen is gehandeld.
7.4.
Ten aanzien van de medische problemen die eiser in beroep naar voren heeft gebracht en de door hem geuite twijfel of de medische zorg die hij in verband daarmee nodig heeft in Kroatië wel voor hem toegankelijk zal zijn, is de rechtbank van oordeel dat dit evenmin een reden vormt om het asielverzoek van eiser in Nederland in behandeling te nemen. Eiser heeft een brief overgelegd waaruit blijkt dat hij op 5 maart 2025 een afspraak voor een cystoscopie in het Rijnstate ziekenhuis in Arnhem heeft. Uit dit document blijkt niet dat Nederland voor hem het meest aangewezen land is om deze behandeling te krijgen. Ook maakt het document niet duidelijk dat eiser specialistische zorg nodig heeft die in Kroatië niet aanwezig dan wel voor hem niet toegankelijk is. Met de verwijzing naar het rapport van de Swiss Refugee Council heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt dat hij in zijn geval geen adequate medische behandeling zal kunnen krijgen in Kroatië.
7.5.
Voor wat betreft eisers beroep op het arrest C.K. overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat het aan eiser is om met medische stukken aan te tonen dat zijn overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie inhoudt. Het is dus aan eiser om met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aan te tonen. [6] Met het overleggen van de brief hierboven genoemde brief van
5 maart 2025 heeft eiser dat niet aannemelijk gemaakt. Het beroep van eiser op het arrest C.K. en op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt dan ook niet.
7.6.
Ook in hetgeen overigens is betoogd wordt geen aanleiding gezien te oordelen dat de minister niet heeft kunnen volstaan met de nu gegeven motivering en dient af te zien van overdracht aan Kroatië.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en bekend gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
6.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3480.