ECLI:NL:RBDHA:2025:5826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
NL25.6988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 7 april 2025 is eiser echter niet verschenen, en zijn gemachtigde heeft aangegeven geen contact meer te hebben met eiser en niet op de hoogte te zijn van zijn verblijfplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 5 maart 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. Volgens vaste rechtspraak wordt aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming in Nederland. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6988

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. Bij besluit van 12 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Daartegen heeft eiser beroep ingediend.
1.1.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [1]
1.2.
De gemachtigde van eiser heeft bij bericht van 19 maart 2025 desgevraagd aangegeven dat hij op 13 februari 2025 voor het laatst contact heeft gehad met eiser over de beroepsprocedure. Ook is hij niet op de hoogte van eisers huidige verblijfplaats.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
3.
Blijkens informatie van de minister is eiser op 5 maart 2025 met onbekende bestemming vertrokken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uit wordt gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk verzochte bescherming in Nederland. In dat geval heeft de vreemdeling geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat dit slechts anders is als de vreemdeling laat weten dat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [3]
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers gemachtigde geen contact meer heeft met eiser, dat hij evenmin bekend is met eisers (huidige) verblijfsplaats en dat eiser niet is verschenen op de zitting van 7 april 2025. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming in Nederland en op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. In lijn met vaste jurisprudentie is de rechtbank derhalve van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft.

Conclusie en gevolgen

4. Eiser heeft geen belang bij een inhoudelijke behandeling van zijn onderhavige beroep. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 8 april 2025 door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.6989.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Afdelingsuitspraak van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3988.