ECLI:NL:RBDHA:2025:5846
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank houdt geen zitting en verklaart het beroep kennelijk ongegrond.
De rechtbank overweegt dat de minister voldoende zorgvuldigheid heeft betracht in het besluit en dat de argumenten van eiser niet overtuigend zijn. Eiser voert aan dat hij in Kroatië slecht behandeld is en dat hij vreest voor refoulement, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er systematische tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen in Kroatië. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter die bevestigen dat Kroatië voldoet aan zijn internationale verplichtingen. Eiser heeft zijn stellingen niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank concludeert dat er geen reden is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om in verzet te gaan tegen de uitspraak op het beroep, maar niet tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.