Beoordeling door de rechtbank
1. Eisers zijn geboren op [datum 1] 1979 respectievelijk [datum 2] 1978 en [datum 3] 2002, en hebben allen de Moldavische nationaliteit.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eisers op 20 oktober 2022 en 10 oktober 2023 in België al een asielaanvraag hadden ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 16 december 2024 verzoeken tot terugname van eisers verstuurd aan de Belgische autoriteiten.Op 18 december 2024 heeft België de verzoeken geaccepteerd.
3. Eisers kunnen zich niet met de bestreden besluiten verenigen en voeren daartoe het volgende aan.
4. Verweerder heeft ten onrechte België als verantwoordelijke lidstaat aangewezen. Uit Eurodac blijkt dat eisers in 2019 ook eerder asielaanvragen hebben ingediend in Duitsland. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening is het eerste land van binnenkomst verantwoordelijk voor de asielaanvragen van eisers. Verweerder heeft niet voldoende onderbouwd waarom de verantwoordelijkheid zou zijn verschoven naar België en heeft nagelaten nader onderzoek te verrichten naar de asielprocedures van eisers in Duitsland en Frankrijk. Dit is in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening.
5. Daarnaast blijft de opvangsituatie in België structureel onder de minimumnormen en is sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. In dit kader verwijzen eisers naar het rapport van het Federaal Migratiecentrum (Myria), ‘Migratie in cijfers en rechten 2024’, het AIDA-rapport van mei 2024, en het rapport van Dashboard. Verweerder heeft ten onrechte volstaan met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel zonder nader onderzoek te doen naar de actuele situatie in België en de specifieke kwetsbaarheid van eisers. Dit is in strijd met artikel 3 van het EVRMen artikel 4 van het Handvest.Eisers verwijzen daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 5 december 2024.Dat verweerder tegen die uitspraak hoger beroep heeft ingesteld, doet niet af aan de feitelijke vaststelling in die uitspraak over de structurele tekortkomingen in de Belgische opvang.
6. Tot slot zijn er medische omstandigheden die verweerder niet heeft meegewogen. Eisers lijden aan depressieve klachten, waarvoor zij specialistische zorg nodig hebben. Verder lijden zij aan SLE, een chronische auto-immuunziekte waarvoor dagelijkse medicatie en intensieve medische behandeling noodzakelijk is. Overdracht naar België levert een reëel risico op verslechtering van hun gezondheid op. Verweerder had nader onderzoek moeten verrichten naar de medische situatie van eisers en de beschikbaarheid van zorg in België. Ter onderbouwing hiervan verwijzen eisers naar het arrest Paposhvilien het C.K.-arrest.Daarnaast had verweerder moeten overwegen gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Het nalaten hiervan is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. In de bestreden besluiten heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom België de verantwoordelijke lidstaat is. De rechtbank volgt eisers niet in hun beroep op artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening, nu uit de Eurodac-resultaten niet blijkt dat sprake is geweest van een illegale inreis. Met betrekking tot eiseres I is er verder ook geen aanwijzing dat zij eerder in Frankrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder hoefde daarom geen nader onderzoek hiernaar te verrichten. Verder is in de bestreden besluiten rekening gehouden met het feit dat eisers in 2022 langdurig het grondgebied van de lidstaten hebben verlaten en naar Moldavië zijn teruggekeerd. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening vervallen de verplichtingen uit artikel 18, eerste lid, van die verordening als de verantwoordelijke lidstaat kan aantonen dat betrokkene het grondgebied van de lidstaten gedurende ten minste drie maanden heeft verlaten. Uit de verklaringen van eisers en de overgelegde fotokopieën van hun paspoorten blijkt dat zij negen maanden tot één jaar in Moldavië hebben verbleven. Daarnaast volgt uit hun eigen verklaringen dat hun asielaanvragen in België inhoudelijk zijn beoordeeld. De Belgische autoriteiten hebben hen in de laatste asielprocedure niet terugverwezen naar Duitsland. Hieruit kan worden afgeleid dat België zichzelf als verantwoordelijke lidstaat heeft aangemerkt en heeft gehandeld conform artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening. Gelet op het voorgaande is door verweerder voldoende onderbouwd waarom Duitsland dan wel Frankrijk niet als verantwoordelijke lidstaat wordt aangemerkt.
8. In beginsel mag verweerder ten opzichte van België, dat evenals Nederland partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet kan. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers hierin niet zijn geslaagd. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdelingvan 13 maart 2024, waarin is erkend dat er weliswaar tekortkomingen zijn in de Belgische opvangvoorzieningen, maar waarin tevens is geoordeeld dat een enkele schending van opvangverplichtingen onvoldoende is om te concluderen dat ten aanzien van België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft daarnaast overwogen dat deze tekortkomingen geen fundamentele systeemfout opleveren die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Bovendien wordt bij de toewijzing van opvangplaatsen in België voorrang gegeven aan gezinnen, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen. Eisers keren ook terug als gezin. De door eisers ingebrachte rapporten geven geen ander beeld van de situatie in België dan in de genoemde uitspraak van de Afdeling is geschetst en leiden daarom niet tot een ander oordeel dan al door de Afdeling is gegeven. De verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 5 december 2024 treft evenmin doel, omdat de situatie in die zaak niet vergelijkbaar is met die van eisers. In de betreffende zaak ging het om een alleenstaande, meerderjarige man. Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor de conclusie dat de overdracht aan eisers aan België een situatie oplevert in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het, gelet op arresten C.K. en Paposhvili, aan eisers is om aan te tonen dat hun overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van hun medische situatie inhoudt.Het is aan eisers om een dergelijke situatie te onderbouwen met objectieve gegevens waaruit zowel de bijzondere ernst van hun gezondheidstoestand als de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van een overdracht blijken. Eisers zijn hier niet in geslaagd. Zo hebben zij geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij onder medische behandeling staan of dat Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling van hun gestelde medische klachten. Het gebrek aan medische onderbouwing klemt des te meer, nu hetgeen eisers hebben verklaard tijdens hun gehoren bij de AVIMop 16 november 2024, niet aansluit op wat in de zienswijzen en beroepsgronden is gesteld. Zo heeft
eiseres Itijdens haar gehoor verklaard dat zij last heeft van een hoge bloeddruk, een hernia en soms hartklachten, maar dat zij hiervoor niet naar de dokter hoeft. In haar zienswijze wordt bovendien niet vermeld dat zij aan SLE zou lijden, terwijl dit in de beroepsgronden wel wordt gesteld.
Eiserheeft verklaard dat hij last heeft van een hoge bloeddruk en hartproblemen, maar ook in zijn zienswijze wordt – anders weer dan in zijn beroepsgronden – SLE niet genoemd.
Eiseres IItenslotte heeft in haar zienswijze aangegeven dat zij dagelijks medicatie gebruikt en intensieve behandelingen nodig heeft, die zij binnenkort zal starten. Echter, ook na twee maanden verblijf in Nederland is onduidelijk gebleven hoe intensief deze behandeling daadwerkelijk is, en ontbreekt verdere medische onderbouwing omtrent de gestelde behandeling. Gelet op het voorgaande is er geen reden om aan te nemen dat overdracht aan België een reëel en bewezen risico oplevert op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de medische situatie van eisers. Bovendien heeft verweerder in de bestreden besluiten vermeld dat, waar nodig en met toestemming van eisers, de relevante medische gegevens voorafgaand aan de overdracht aan België zullen worden doorgegeven op grond van artikel 32 van de Dublinverordening.
10. Eisers hebben bovendien niet onderbouwd dat Nederland het meest geschikte land is om hen te behandelen of dat de medische behandeling die zij nodig hebben niet in België aanwezig en toegankelijk is. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag worden uitgegaan dat de medische voorzieningen in België vergelijkbaar zijn met de medische voorzieningen in Nederland en dat deze voorzieningen in België ook ter beschikking staan van eisers als Dublinclaimanten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit in hun situatie niet het geval is. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen reden is op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht.
11. Eisers hebben verder geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht aan België van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen aanleiding is om de asielaanvragen van eisers onverplicht aan zich te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling genomen. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.