ECLI:NL:RBDHA:2025:5901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.14195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 8 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 28 januari 2025 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft eerder, op 25 februari 2025, een uitspraak gedaan over deze maatregel. De minister van Asiel en Migratie heeft een voortgangsrapportage en verslagen van vertrekgesprekken overgelegd, waaruit blijkt dat er voortvarend is gehandeld. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 1 april 2025 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

De rechtbank overweegt dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 18 februari 2025 rechtmatig was. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een ander oordeel rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht is op uitzetting naar Algerije. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 28 januari 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 25 februari 2025. [1]
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Ook heeft de minister de verslagen van de vertrekgesprekken van 27 februari 2025 en van 27 maart 2025 overgelegd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 1 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Uit de uitspraak van 25 februari 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van het onderzoek, op 18 februari 2025, onrechtmatig is.

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?

3. Voor zover eiser betoogt dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen, is de rechtbank van oordeel dat de gronden van de maatregel van bewaring, in het vervolgberoep, niet ter toetsing voorliggen. Deze gronden zijn al getoetst in de uitspraak van 25 februari 2025. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister ten onrechte geen lichter middel aan eiser opgelegd?
4. Voor zover eiser betoogt dat ten onrechte geen lichter middel is opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat in het eerste beroep al door de rechtbank is geoordeeld dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Eiser vermeldt geen wijzigingen in feiten of omstandigheden en heeft deze beroepsgrond in het geheel niet onderbouwd, waardoor de grond niet kan leiden tot een ander oordeel. Uit het dossier volgt ook anderszins niet dat er een wijziging is in de situatie die maakt dat er alsnog met een lichter middel moet worden volstaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld en is er voldoende zicht op uitzetting?
5. Eiser betoogt dat de minister niet voldoende voortvarend handelt. Ook betoogt eiser dat er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een afzienbare tijd.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Op 27 februari 2025 en op 20 maart 2025 heeft de minister gerappelleerd bij de vertegenwoordiging van de Algerijnse autoriteiten in Nederland. Op 27 februari 2025 en op 27 maart 2025 hebben er vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden. Ook is niet gebleken dat er geen zicht is op uitzetting binnen een afzienbare tijd, aangezien er in zijn algemeenheid uit kan worden gegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije. [2] Deze beroepsgronden van eiser zijn verder niet onderbouwd. Deze beroepsgronden slagen niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 25 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2907.
2.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
3.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.