In deze uitspraak van 9 april 2025 beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die Somalische nationaliteit claimt, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De aanvraag werd afgewezen op 5 augustus 2024 als ongegrond. Eiser stelt dat hij in 2016 is getrouwd met een vrouw van de stam Ishaaq, maar dat zijn schoonfamilie, die tot de lagere stam Gaboye behoort, hem bedreigt en mishandelt. Hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Somalië, vooral vanwege de druk van zijn schoonfamilie en de autoriteiten. De rechtbank heeft de zaak op 12 februari 2025 behandeld in Breda, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.
De rechtbank oordeelt dat de minister de problemen van eiser met zijn schoonfamilie niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank wijst erop dat de schoonfamilie, ondanks hun macht, voor seculier recht heeft gekozen, wat onlogisch is gezien de culturele context. Eiser heeft inconsistent verklaard over zijn woonsituatie met zijn vrouw, wat de geloofwaardigheid van zijn verhaal ondermijnt. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somaliland in een situatie terechtkomt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De asielaanvraag wordt dan ook terecht afgewezen als ongegrond. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.