ECLI:NL:RBDHA:2025:5994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser met christelijk geloof en militaire achtergrond

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 14 oktober 2024 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel, kreeg op 30 december 2024 een terugkeerbesluit opgelegd, omdat zijn aanvraag als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft op 12 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. De eiser heeft verschillende asielmotieven aangevoerd, waaronder zijn identiteit, problemen vanwege dienstplicht en zijn christelijk geloof. De minister heeft echter geoordeeld dat de identiteit van de eiser niet geloofwaardig kan worden vastgesteld door het ontbreken van originele documenten. De rechtbank steunt deze conclusie en stelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn asielmotieven te onderbouwen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de economische situatie van de eiser in Algerije geen basis vormt voor asiel. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over zijn geloof en de mogelijkheid om dit in Algerije te belijden, verworpen. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is. De eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.633

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser

mede ten behoeve van zijn minderjarige zoon
[eiser 2],
[v-nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 14 oktober 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 30 december 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Ook heeft de minister geweigerd eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en eiser krijgt evenmin uitstel van vertrek om medische redenen. Aan eiser is een terugkeerbesluit opgelegd voor de duur van twee jaar.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag.
Eiser heeft de [Algerijnse] nationaliteit, is geboren op [geboortedatum] en behoort tot de bevolkingsgroep der Arabieren. Eiser heeft in het leger gediend van 1998 tot 1999. Eiser heeft zich bezig gehouden met het vervoeren en bewaken van wapens en andere spullen. Daarna heeft eiser een jaar in de gevangenis gezeten. Tot 2024 heeft eiser gewerkt als verkoper, chauffeur en beveiliger. Eiser is christelijk. Eiser kan zijn geloof niet openlijk uiten in Algerije. Toen eiser nog genoeg geld had, heeft hij Algerije verlaten samen met zijn zoon. Eiser heeft Algerije verlaten zodat zijn zoon niet hetzelfde hoeft mee te maken als wat hij heeft meegemaakt.
Het voornemen
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Eisers problemen vanwege dienstplicht;
3. Eisers problemen vanwege het zijn van christen.
De minister stelt zich over de asielmotieven op het standpunt dat eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig wordt geacht, maar dat de identiteit niet geloofwaardig kan worden gevonden door het ontbreken van documenten. Eisers problemen vanwege de dienstplicht en het zijn van christen acht de minister niet geloofwaardig. Eiser heeft geen objectieve documenten die deze asielmotieven volledig onderbouwen overgelegd. De minister heeft daarom getoetst aan artikel 31, zesde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft onvoldoende documenten gegeven en heeft daarvoor geen goede verklaring. Eisers verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarden b en c van het genoemde artikel.
Na het doortoetsen van de geloofwaardig geachte nationaliteit en herkomst komt de minister tot de conclusie dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade.
Uit het vorenstaande volgt dat eiser geen vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, of b, van de Vw krijgt. De asielaanvraag is afgewezen als ongegrond.
Zienswijze
6. In de zienswijze heeft eiser aangevoerd dat hij nog twee asielmotieven naar voren heeft gebracht die de minister niet heeft meegenomen in zijn beoordeling. Ten eerste is eiser bang dat hij bij terugkeer als reservist weer in dienst moet. Ten tweede heeft eiser naar voren gebracht dat hij vanwege armoede in Algerije naar Nederland is gevlucht. Ten onrechte heeft de minister in het voornemen geen aandacht besteed aan deze asielmotieven.
Het bestreden besluit
7. In het bestreden besluit is de minister gebleven bij de afwijzing van de aanvraag als ongegrond.
Twee andere asielmotieven
8. Eiser is van mening dat hij twee andere asielmotieven naar voren heeft gebracht waar de minister niet op heeft beslist. Ten eerste heeft eiser in de correcties en aanvullingen en in de zienswijze aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Algerije weer als reservist in militaire dienst zal moeten vanwege de dreigende oorlog tussen Algerije en Marokko. Ten onrechte heeft de minister deze vrees niet inhoudelijk beoordeeld. Ten tweede is eiser vanwege armoede uit Algerije gevlucht en de minister heeft ten aanzien van dit asielmotief geen inhoudelijk standpunt ingenomen.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser in het nader gehoor naar voren had moeten brengen dat hij angst had voor de reservistendienst als dit een reden voor vertrek is geweest. Temeer daar het de kern van eisers asielrelaas betreft en eiser tijdens het nader gehoor ook bevraagd is over militaire verplichtingen in zijn land van herkomst. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister de eerst in de correcties en aanvullingen en de in de zienswijze benoemde vrees als reservist te moeten dienen niet als zelfstandig asielmotief heeft hoeven aanmerken. De beroepsgrond slaagt niet.
8.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over extreme armoede in Algerije niet te herleiden zijn tot één van de gronden zoals genoemd in het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft er begrip voor dat eiser zijn leven en dat van zijn zoon wil verbeteren, maar de minister heeft er terecht op gewezen dat de economische situatie van eiser in Algerije geen raakvlakken heeft met het vluchtelingschap, dan wel met artikel 3 van het EVRM.
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Wijze van aanleveren van documenten
9. Eiser heeft kopieën van documenten - een identiteitskaart, taxidiploma en militaire kaart - in zijn mobiele telefoon. Tijdens het nader gehoor heeft hij deze documenten via zijn telefoon getoond en de gehoorambtenaar gevraagd hier kennis van te nemen. De gehoorambtenaar heeft de documenten geweigerd aan te nemen, nader te onderzoeken en te vertalen. De minister is hier echter op grond van de wet en op grond van de samenwerkingsverplichting verplicht toe, ook al waren het kopieën. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat hem tijdens het nader gehoor is gemeld dat hij deze documenten via zijn gemachtigde dient op te sturen. Met deze documenten heeft hij zijn identiteit aannemelijk gemaakt.
9.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat van een weigering om documenten aan te nemen tijdens het nader gehoor geen sprake is geweest. Tijdens het aanmeldgehoor is aan eiser een folder uitgereikt met uitleg over de wijze waarop, bij wie en wanneer originele documenten aangeleverd dienen te worden. Tijdens het nader gehoor heeft eiser geen documenten overgelegd, maar enkel gesteld dat hij foto’s van de documenten in zijn telefoon heeft staan. Vervolgens heeft de gehoormedewerker eiser er op gewezen dat eiser deze documenten naar zijn advocaat moet sturen die dan vervolgens de documenten naar de IND moet sturen.
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Geloofwaardigheid identiteit
10. Eiser is van mening dat hij het voordeel van de twijfel dient te krijgen ten aanzien van de documenten die hij heeft ingebracht. Eiser is van mening dat hij zijn identiteit aannemelijk heeft gemaakt.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat het aanleveren van kopieën van identiteitspapieren onvoldoende is. Eiser heeft geen originele identificerende documenten overgelegd. Eiser heeft enkel een kopie van zijn paspoort overgelegd. Een kopie kan niet worden onderzocht op echtheid en er kan slechts zeer beperkte bewijskracht aan worden toegekend waardoor eisers identiteit niet kan worden vastgesteld. Daarnaast heeft de minister er niet ten onrechte op gewezen dat het niet duidelijk is welke andere documenten of kopieën daarvan door eiser zijn overgelegd bij de correcties en aanvullingen. Zo heeft eiser geen toelichting gegeven op onvertaalde documenten. Daarnaast heeft eiser het in zijn zienswijze over een drietal documenten die hij zou hebben bijgevoegd bij de correcties en aanvullingen, terwijl er maar twee kopieën zijn aangetroffen. Dat betekent dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet duidelijk is in zijn verklaringen welke documenten hij heeft ingebracht, waar die op zien en welke kopieën dan zouden moeten worden onderzocht. De beroepsgrond slaagt niet.
Militair boekje en prejudiciële vragen
11. Eiser heeft voorts gewezen op de documenten die hij bij zijn correcties en aanvullingen heeft ingebracht. Desgevraagd heeft eiser ter zitting uitgelegd dat deze documenten kopieën zijn van zijn militair boekje en dat hij daarmee wil aantonen dat hij in militaire dienst heeft gezeten. Eiser wijst er verder op dat deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, bij tussenuitspraak van 7 januari 2025 [1] prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) over de geloofwaardigheidsbeoordeling. Hij is van mening dat de uitspraak van het Hof dient te worden afgewacht, omdat hij geen objectieve documenten kan overleggen waarmee hij niet zou voldoen aan de voorwaarde uit artikel 31, zesde lid onder c, van de Vreemdelingenwet.
11.1.
De rechtbank stelt voorop dat blijkens het voornemen en het bestreden besluit de minister niet betwist dat eiser in militaire dienst heeft gezeten en de militaire dienst heeft afgerond. Of het door eiser overgelegde militair boekje al dan niet als objectief document kan worden aangemerkt, is in die zin dan ook niet relevant. Er bestaat reeds daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van het Hof dient te worden afgewacht. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Belijden christelijk geloof
12. Eiser wil bij terugkeer zijn christelijk geloof kunnen belijden. De minister handelt in strijd met Werkinstructie 2022/3. De minister heeft niet onderzocht of eiser bij terugkeer in Algerije zonder problemen zijn geloof in Algerije kan belijden. Eisers omgeving heeft eiser altijd beschouwd als moslim. Bij terugkeer zal eiser worden beschouwd als bekeerling als hij zijn christelijk geloof belijdt. Eiser wijst op een ranglijst van christenvervolging van Open Doors.
12.1.
Met de minister is de rechtbank van oordeel dat uit openbare informatie [2] is gebleken dat iedereen zijn religie mag belijden in Algerije zolang men respect heeft voor de openbare orde en regels. Uit eisers verklaringen is evenmin gebleken dat eiser eerder in Algerije problemen heeft ondervonden vanwege zijn religie en de manier waarop hij zijn religie uitoefende. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet valt in te zien dat eiser zijn religie graag op een andere en openlijkere wijze zou willen belijden bij terugkeer. In dit verband merkt de rechtbank op dat eiser in zijn nader gehoor op vragen aan eiser hoe hij zijn geloof in Nederland beleeft, heeft aangegeven dat hij alleen ’s avonds bidt. Dat hij bij terugkeer zijn geloof op een andere, meer openlijke manier wil belijden heeft eiser niet verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich voorts deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser bij terugkeer als bekeerling zal worden gezien. Eiser is immers altijd christen geweest en mensen in zijn omgeving zijn hiervan op de hoogte. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Report on International Religious Freedom, Algeria 2023.