Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1] , eiser
[eiser 2],
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 14 oktober 2024 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel, kreeg op 30 december 2024 een terugkeerbesluit opgelegd, omdat zijn aanvraag als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft op 12 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. De eiser heeft verschillende asielmotieven aangevoerd, waaronder zijn identiteit, problemen vanwege dienstplicht en zijn christelijk geloof. De minister heeft echter geoordeeld dat de identiteit van de eiser niet geloofwaardig kan worden vastgesteld door het ontbreken van originele documenten. De rechtbank steunt deze conclusie en stelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn asielmotieven te onderbouwen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de economische situatie van de eiser in Algerije geen basis vormt voor asiel. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over zijn geloof en de mogelijkheid om dit in Algerije te belijden, verworpen. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is. De eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.