ECLI:NL:RBDHA:2025:5995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
AWB - 24_2565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de kostenvergoeding voor taxatierapport in WOZ-zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep van een belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van Pijnacker-Nootdorp. De belanghebbende, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.W.B. van Middelaar, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking die de waarde van haar onroerende zaak op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 429.000. De heffingsambtenaar had in de uitspraak op bezwaar een kostenvergoeding voor een ingediend taxatierapport van slechts € 52 toegekend, terwijl de belanghebbende een vergoeding van € 128,26 had verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het standpunt van de heffingsambtenaar dat er geen procesbelang zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende recht had op een hogere kostenvergoeding voor het taxatierapport, omdat de tijdsbesteding van twee uur voor het opstellen van het rapport redelijk was. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking had op de kostenvergoeding en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 128,26 voor het taxatierapport en € 27,21 voor de proceskosten in beroep. De rechtbank heeft ook bepaald dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 51 aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/2565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: mr. R.W.B. van Middelaar),

en

de heffingsambtenaar van Pijnacker-Nootdorp, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 16 januari 2024 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2023 is vastgesteld op € 429.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2025.
Namens belanghebbende is haar gemachtigde via een beeldverbinding verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .
Gelijktijdig met deze zaak zijn nog vier andere beroepen (met zaaknummers SGR 24/2496, SGR 24/2484, SGR 24/2485 en SGR 24/2491) van dezelfde gemachtigde tegen dezelfde heffingsambtenaar behandeld.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een taxatierapport ingebracht, ondertekend door [naam 3] , taxateur (de taxateur). Belanghebbende heeft – naast een reguliere kostenvergoeding voor de verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase – verzocht om een kostenvergoeding voor dit rapport ten bedrage van € 128,26 (twee uur à € 53, vermeerderd met btw).
2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar een kostenvergoeding voor het taxatierapport toegekend van € 52.
3. Primair is in geschil of het beroep ontvankelijk is. Subsidiair is de hoogte van de kostenvergoeding voor het taxatierapport in geschil. De bij uitspraak op bezwaar verminderde WOZ-waarde van de woning en de overige proceskosten die in bezwaar zijn toegekend, zijn niet in geschil.
Ontvankelijkheid beroep
4. De heffingsambtenaar heeft het standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende wel een procesbelang heeft. Het beroep richt zich immers tegen de hoogte van de toegekende proceskosten in de bezwaarfase. Het beroep is derhalve ontvankelijk [1] .
Inhoudelijke beoordeling
5. Belanghebbende stelt dat ongeveer 2 uur is besteed aan het opstellen van het taxatierapport. Deze 2 uur heeft belanghebbende in zijn beroepschrift middels een urenspecificatie onderbouwd. Belanghebbende stelt dat, overeenkomstig de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven [2] (de Richtlijn) recht bestaat op een vergoeding van € 128,26 (inclusief btw). Belanghebbende voert verder aan dat het taxatierapport van Woning Waarderingsmeesters persoonlijk is opgesteld en ondertekend, het taxatierapport is opgesteld door een derde partij, de kosten inzichtelijk zijn op de overgelegde factuur en de werkzaamheden in het taxatierapport inzichtelijk zijn gemaakt.
6. De heffingsambtenaar stelt dat de vergoeding voor het taxatierapport niet te laag is vastgesteld. Volgens de heffingsambtenaar is sprake van standaardtesten, ontbreken er gegevens van onder meer transactieprijzen en behoort de tijd die in het kader van het opstellen van het rapport is besteed aan overleggen niet tot de kosten van een deskundige. Van de door de gemachtigde van belanghebbende bij de heffingsambtenaar opgevraagde stukken betreffende het waarderingsmodel is door de deskundige in het rapport geen gebruik gemaakt. Aan de heffingsambtenaar zijn 44 rapporten van deze taxateur gelijktijdig toegezonden. Hij acht het niet aannemelijk dat 500 referenties door een filter zijn gehaald en vervolgens exact 30 vergelijkbare referenties zijn geselecteerd. De heffingsambtenaar stelt dat er sprake is van een geautomatiseerd vervaardigd rapport dat enkel gegevens bevat die zijn verkregen uit openbare bronnen. Er is dan ook niet de door belanghebbende gestelde 2 uur besteed aan het rapport, aldus de heffingsambtenaar.
7. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Onder deze kosten zijn op grond van het bepaalde in artikel 7:15, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) tevens begrepen de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
8. Voor een deskundigenrapport in WOZ-zaken gelden de uitgangspunten voor vergoeding volgens de Richtlijn. Uit deze richtlijn volgt als uitgangspunt voor niet-inpandige woningtaxaties en het opstellen van een rapport een tijdsbesteding van twee uur tegen een tarief van € 53 (exclusief btw).
9. Tussen partijen is niet in geschil dat het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport aangemerkt moet worden als een deskundige rapport in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b van het Bpb. Evenmin is in geschil dat de kosten voor het taxatierapport die opgenomen zijn op de overgelegde factuur bij belanghebbende in rekening zijn gebracht.
10. Voor beantwoording van de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van het taxatierapport is slechts van belang of belanghebbende deze kosten redelijkerwijs heeft moeten maken en of de hoogte daarvan redelijk is.
Belanghebbende mocht er vanuit gaan dat het laten opstellen van een taxatierapport een bijdrage zou leveren aan het verlagen van zijn WOZ-waarde. Het is derhalve redelijk dat belanghebbende een taxatierapport heeft laten opstellen. Gemachtigde heeft ter zitting getoond en uiteengezet welke handelingen de taxateur verricht ten behoeve van de selectie van woningen die het beste vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. Daarnaast heeft gemachtigde in beroep een urenspecificatie van de taxateur overgelegd waaruit volgt welke activiteiten de taxateur heeft verricht ten behoeve van het opstellen van het taxatierapport en hoeveel tijd met iedere activiteit gemoeid was. Het is aannemelijk dat de taxateur de in de urenspecificatie vermelde tijd aan het opstellen van het taxatierapport heeft besteed. Anders dan de heffingsambtenaar lijkt te stellen, worden er geen (inhoudelijke) eisen gesteld aan een taxatierapport om voor vergoeding in aanmerking te komen in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb. Nu belanghebbende heeft verzocht om een kostenvergoeding volgens de Richtlijn en de rechtbank een tijdsbesteding van twee uur ten behoeve van het opstellen van het taxatierapport redelijk acht, bedraagt de vergoeding in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb € 128,26 (twee uur à € 53, vermeerderd met 21% btw). De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar ten onrechte slechts een kostenvergoeding van € 52 toegekend.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond.
12. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. In artikel 3, eerste lid, van het Bpb is bepaald dat samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit worden beschouwd als één zaak. Op grond van het tweede lid zijn samenhangende zaken door één of meer belanghebbende(n) gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Daarbij dient per fase van de procedure (bezwaar- dan wel beroepsfase) te worden beoordeeld of sprake is van samenhangende zaken.
13. Naast de onderhavige zaak, heeft de gemachtigde van belanghebbende gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig beroep ingesteld tegen vier andere uitspraken op bezwaar, als gevolg waarvan vijf zaken gelijktijdig ter zitting van 18 februari 2025 zijn behandeld. De rechtbank stelt vast dat deze zaken in de beroepsfase allemaal op hetzelfde geschilpunt betrekking hebben en de werkzaamheden in elk van de zaken (nagenoeg) identiek zijn geweest. De zaken zijn op zitting gezamenlijk behandeld. De rechtbank merkt de vijf gelijktijdig behandelde zaken daarom aan als samenhangend.
14. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 136,05 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor van 0,5 in verband met het gewicht van de zaak, een factor 0,1 [3] en een factor 1,5 wegens samenhang). De rechtbank is uitgegaan van een wegingsfactor 0,5 omdat het geschil enkel betrekking heeft op de hoogte van de kostenvergoeding in de bezwaarfase. Aan deze zaak wordt 1/5e deel van de totale proceskosten van € 136,05 toegerekend, te weten € 27,21.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar in de gemaakte kosten voor het taxatierapport voor een bedrag van € 128,26.
15. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar erop dat hij, gelet op artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, de op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van belanghebbende.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding voor het taxatierapport;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
 veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten voor het taxatierapport tot een bedrag van € 128,26;
 veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep tot een bedrag van € 27,21;
 draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 51 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878, r.o. 3.4.2 en Hoge Raad 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844, r.o. 2.3.2
2.Staatscourant 2018, 28796.
3.Artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ