ECLI:NL:RBDHA:2025:6027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL24.9564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel van een Syrische vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 april 2025, wordt het beroep van een Syrische vreemdeling beoordeeld tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Volkers, is het niet eens met de ingangsdatum van 19 september 2022, zoals vastgesteld door de Minister van Asiel en Migratie. Hij stelt dat de ingangsdatum moet zijn 20 augustus 2022, de datum waarop hij zich meldde in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Na beoordeling van de beroepsgronden van de eiser, concludeert de rechtbank dat de minister de ingangsdatum niet correct heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat de vreemdeling zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt, wat blijkt uit de loopbrief. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister voor zover het de ingangsdatum betreft en stelt deze vast op 20 augustus 2022. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 907,- aan de eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9564

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling [1] over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. [2] De minister heeft hierop gereageerd.
1.2.
Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de reactie van de minister. Eiser heeft hier gebruik van gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig acht en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en heeft het onderzoek gesloten. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Bij besluit van 7 februari 2024 heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 19 september 2022 en geldig tot 19 september 2027. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Hij voert aan dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 20 augustus 2022. Hij heeft zich op die datum namelijk gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Dat blijkt uit ook uit de overgelegde loopbrief.
Ingangsdatum
4. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 volgt uit de wet [4] en het Unierecht dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Dit moment kan bijvoorbeeld blijken uit de loopbrief. Uit die loopbrief blijkt dat eiser op 20 augustus 2022, de datum van de loopbrief, zijn asielwens kenbaar gemaakt. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt en het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank vernietigt het besluit, voor zover dat ziet op de ingangsdatum, omdat dit in strijd is met een wettelijke bepaling. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 22 augustus 2022 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. [5]
6. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 907,-. [6] De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen. In principe behoort een behandeling van een beroepszaak tot de categorie gemiddeld, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. Die redenen ziet de rechtbank hier niet. Het beroep tegen de ingangsdatum vraagt namelijk een inhoudelijke beoordeling. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om van een lagere wegingsfactor uit te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 7 februari 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 19 september 2022;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 20 augustus 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 februari 2024, voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak. nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.20 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:159).
3.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.