ECLI:NL:RBDHA:2025:6049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL25.14890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 11 februari 2025 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 7 april 2025 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

De rechtbank heeft het toetsingskader vastgesteld en beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar India was, omdat een eerdere aanvraag voor een laissez-passer in 2023 niet had geleid tot de afgifte ervan. De rechtbank oordeelde echter dat deze beroepsgrond niet slaagde, aangezien de rechtmatigheid van de maatregel al eerder was beoordeeld in een uitspraak van 3 maart 2025.

Daarnaast voerde eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de uitzetting. De rechtbank oordeelde ook hier dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien er na de eerdere uitspraak nog acties waren ondernomen. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Bruinse - Pot en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] eiser

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Procesverloop

De minister heeft op 11 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 7 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [1]
1.1.
Uit de uitspraak van 3 maart 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 25 februari 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar India ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat in 2023 al een aanvraag tot afgifte van een laissez-passer (lp) is ingediend bij de Indiase autoriteiten en dat eiser op 6 juli 2023 aan hen is gepresenteerd. Deze aanvraag heeft toen niet geleid tot de afgifte van een lp. Op 12 oktober 2023 is de bewaring opgeheven wegens het ontbreken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Volgens eiser valt niet in te zien waarom dat zicht er nu dan wel zou zijn.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Wat eiser betoogt heeft de rechtbank al beoordeeld in de uitspraak van 3 maart 2025. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders over de beroepsgrond te oordelen en verwijst voor de motivering van deze beslissing naar de uitspraak van 3 maart 2025.
Handelt de minister voldoende voortvarend?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Daartoe voert eiser aan dat de minister maar één keer heeft gerappelleerd en maar één vertrekgesprek is gehouden. De minister heeft een inspanningsverplichting, al helemaal omdat in het geval van eiser al sinds 2023 meerdere lp-trajecten zijn opgestart.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De minister heeft na de uitspraak van 3 maart 2025 nog een keer gerappelleerd en een vertrekgesprek gehouden met eiser. Dit is voldoende voortvarend.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
2.Rb. Gelderland (zp Arnhem) 3 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2025:3690, r.o. 1.1.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.