Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 11 februari 2025 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 7 april 2025 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.
De rechtbank heeft het toetsingskader vastgesteld en beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar India was, omdat een eerdere aanvraag voor een laissez-passer in 2023 niet had geleid tot de afgifte ervan. De rechtbank oordeelde echter dat deze beroepsgrond niet slaagde, aangezien de rechtmatigheid van de maatregel al eerder was beoordeeld in een uitspraak van 3 maart 2025.
Daarnaast voerde eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de uitzetting. De rechtbank oordeelde ook hier dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien er na de eerdere uitspraak nog acties waren ondernomen. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Bruinse - Pot en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.