ECLI:NL:RBDHA:2025:6055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL25.11100 en AWB25/5464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van het COA

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiser, een Iraakse nationaliteit, tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de minister van Asiel en Migratie. Het eerste beroep betreft het plaatsingsbesluit van 19 februari 2025, waarbij eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen werd geplaatst. Het tweede beroep betreft een vrijheidsbeperkende maatregel die op dezelfde datum werd opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen op 28 maart 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. Het COA heeft een reeks incidenten die op 16 februari 2025 plaatsvonden als zeer impactvol gekwalificeerd, waarbij eiser zich agressief en grensoverschrijdend heeft gedragen. De rechtbank concludeert dat het COA terecht heeft gehandeld door eiser in de HTL te plaatsen, gezien de ernst van zijn gedragingen en de impact op de veiligheid van anderen. Eiser ontkent niet dat hij de gedragingen heeft verricht, maar betwist de impact ervan. De rechtbank stelt vast dat de plaatsing in de HTL niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, aangezien eiser zich op elk moment kan onttrekken aan de HTL.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter en openbaar gemaakt op 11 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.11100 en AWB25/5464

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 19 februari 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser vanaf 19 februari 2025 in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [1] Het tweede beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel [2] op te leggen.
1.1.
Het COa heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De minister heeft de vrijheidsbeperkende maatregel op 24 februari 2025 opgeheven, omdat eiser de HTL vrijwillig heeft verlaten. Eiser heeft zich op 26 februari 2025 weer gemeld voor opvang van het COa. Eiser verblijf momenteel weer in de HTL.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De minister heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en ook geen vergoeding in de proceskosten. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.1.
Het COa heeft een reeks incidenten die hebben plaatsgevonden de nacht en ochtend van 16 februari 2025 op de COa-locatie Schalkhaar aan het plaatsingsbesluit ten grondslag gelegd. Eiser verbleef op deze locatie in het kader van een time-out, die hem was opgelegd vanwege een reeks eerdere incidenten die hij veroorzaakte. Het COa heeft – kort samengevat - eiser tegengeworpen dat hij onder andere heeft gedreigd met het hebben van een vuurwapen, COa-eigendommen heeft beschadigd, geprobeerd in de auto van een medewerker te stappen en een kind zonder toestemming van de ouders heeft vastgehouden. Dit heeft een diep gevoel van angst, stress en onveiligheid veroorzaakt bij medewerkers en medebewoners. COa- en Trigion-medewerkers voelden zich genoodzaakt de receptie te sluiten en de politie in te schakelen om verdere escalatie te voorkomen. Verder heeft het COa erop gewezen dat de incidenten op 16 februari 2025 niet op zichzelf stonden, maar dat eiser al vanaf 14 januari 2025 herhaaldelijk grensoverschrijdend en agressief gedrag vertoont. Voor de genoemde incidenten zijn verschillende maatregelen opgelegd die niet tot gedragsverandering hebben geleid.
2.2.
Het COa heeft de incidenten op 16 februari 2025 gekwalificeerd als incidenten met een zeer grote impact en heeft hierbij verwezen naar het Maatregelenbeleid. Het hierboven omschreven gedrag van eiser heeft zowel de fysieke veiligheid als het gevoel van veiligheid van medewerkers, bewoners, en omstanders ernstig in gevaar bracht. Het incident had een verwoestende impact op de werkprocessen en de leefbaarheid van de locatie.
Kwalificatie
3. Eiser ontkent niet dat hij de gedragingen heeft verricht zoals door het COa beschreven. Hij stelt dat uit het dossier niet blijkt dat deze incidenten een zeer grote impact hebben gehad, aangezien de incidenten geen letsel hebben veroorzaakt en geen ernstige gevolgen hebben gehad.
3.1.
Uit de verslaglegging van het COa, welke door eiser niet is betwist, volgt dat eiser op 16 februari 2025 op de locatie Schalkhaar vanaf de zeer vroege morgen gedurende nagenoeg de hele dag zich verbaal en fysiek heeft misdragen tegen zowel medewerkers als medebewoners. Hij verbleef vanaf 12 februari 2025 op deze locatie in het kader van een time-out maatregel na eerder wangedrag op de locatie in Zaandam. Op basis van de door het COa geschetste gang van zaken en de in het plaatsingsbesluit opgenomen impactanalyse van de gevolgen voor de medebewoners, het personeel, de veiligheid en de leefbaarheid binnen de locatie, is de rechtbank van oordeel dat het COa het incident terecht heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact.
3.2.
Anders dan eiser kennelijk meent, volgt uit de in het beroepschrift aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 9 november 2024 [3] niet dat enkel bij letsel of ernstige (fysieke) gevolgen sprake kan zijn van een zeer grote impact. Blijkens het Maatregelenbeleid van het COa gaat het bij incidenten van zeer grote impact (ook) om het kennelijke doel dat eiser met zijn gedrag had. Agressie en geweld tegen medebewoners of derden heeft ook een zeer grote impact als het gaat om gedrag met als doel de ander ernstig te kleineren of te bedreigen. Uit het omschreven gedrag van eiser volgt onmiskenbaar dat daarvan sprake was.
GZA-akkoord
4. Eiser stelt dat er geen GZA-akkoord in het dossier aanwezig is. Reeds hierom meent eiser dat hij onmiddellijk in vrijheid dient te worden gesteld en heeft hij recht op een schadevergoeding. Daarnaast maakt het ontbreken van de GZA-stukken het onmogelijk om te beoordelen of het medisch advies alle relevante persoonlijke omstandigheden van eiser in aanmerking heeft genomen.
4.1.
Deze beroepsgrond mist feitelijke grondslag. In het bestreden besluit is expliciet vermeld dat het GZA te Hoogeveen in overleg met het GZA te Zaandam geen bezwaar ziet tegen de komst van eiser naar de HTL. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om aan te voeren welke medische omstandigheden aan zijn plaatsing in de HTL in de weg zouden staan. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat het COa onvoldoende heeft onderbouwd waarom in deze zaak niet is gekozen voor een minder ingrijpend middel. De standaardoverweging "De in dit gesprek door u gegeven zienswijze naar aanleiding van het voornemen u een maatregel op te leggen, geeft het COA geen aanleiding tot het innemen van een ander standpunt” acht eiser onvoldoende.
5.1.
Ook deze beroepsgrond mist feitelijke grondslag. In het bestreden besluit is uitvoerig uiteengezet welke reeks van incidenten eiser heeft veroorzaakt en welke maatregelen daarop zijn genomen, zonder dat eiser zijn gedrag heeft gewijzigd.
HTL-plaatsing in strijd met artikel 8 van het EVRM
6. Eiser stelt dat zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel onvoldoende wettelijke basis hebben en dat er binnen de HTL onbevoegd geweld wordt toegepast. Daarnaast wordt het recht op privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM [4] , geschonden door de ingrijpende beperkingen op de vrijheid en privacy.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser gesteld noch gebleken is dat er bij zijn binnenkomst dwangmiddelen zijn toegepast door COa-medewerkers of boa’s. De rechtbank ziet zich niet genoodzaakt een oordeel te vellen over de mogelijke toepassing van dwangmiddelen door boa’s bij binnenkomst in de HTL en ziet hierin ook geen reden om de plaatsing in de HTL in het geval van eiser onrechtmatig te achten.
6.2.
De rechtbank ziet geen grond het oordeel dat plaatsing in de HTL in het algemeen in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een vreemdeling zich elk moment aan het verblijf in de HTL kan onttrekken door vrijwillig de HTL te verlaten – zoals eiser in deze zaak ook heeft gedaan –, terwijl dat voor de asielprocedure en latere opvang geen gevolgen heeft. In de verwijzing naar een andersluidende uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond [5] , ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Vrijheidsbeperkende maatregel
7. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is daarom ongegrond. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.E. Mulder, griffier, op 11 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.als bedoeld in artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Rechtbank Den Haag, 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5603.