ECLI:NL:RBDHA:2025:6095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL25.14910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met informatieplicht

Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, die de Indiase nationaliteit claimt, en de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelde een beroep tegen een besluit van 25 maart 2025, waarbij de eiser in bewaring was gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser stelde dat hij onterecht was staande gehouden en opgehouden, en dat de informatieplicht niet was nageleefd. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat de informatieplicht was nageleefd. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14910

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 7 april 2025 de gronden van het beroep ingediend. Op 8 april 2025 heeft verweerder een reactie op de gronden van het beroep ingediend. Op 9 april 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Indiase nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1999.
2. Eiser is op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw staandegehouden en vervolgens op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw opgehouden. Eiser stelt dat hij echter niet op deze rechtsgronden had mogen worden staandegehouden en opgehouden. Dat had artikel 50a van de Vw moeten zijn. Dat er op 26 februari 2025 een Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten (TBBA) melding is gedaan omdat eiser niet was komen opdagen voor de overdracht naar Luxemburg doet daar niet aan af. Bij een TBBA-melding houdt de vreemdeling rechtmatig verblijf waardoor een latere staandehouding en ophouding op grond van artikel 50a van de Vw dient plaats te vinden. Eiser is van mening dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
3. Als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, wordt hij geacht Nederland kennelijk uit eigen beweging te hebben verlaten als bedoeld in artikel 62c, vierde lid, van de Vw, zodat zijn rechtmatig verblijf als Dublinclaimant [2] eindigt. Eenmaal geëindigd rechtmatig verblijf krachtens artikel 8, aanhef en onder m, van de Vw herleeft niet indien een vreemdeling zich opnieuw meldt bij een asielzoekerscentrum en aldaar opvang ontvangt van het COa. [3]
4. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht, heeft eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland. Bij besluit van 25 februari 2025 heeft verweerder ‘de uiterste overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid Dvo met achttien maanden verlengd’, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. In zijn uitspraak van 2 april 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. [4] Daarnaast is het beroep tegen de verlenging van de uiterste overdrachtstermijn ingetrokken, zodat het besluit in rechte is komen vast te staan. Verweerder heeft hem daarom op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw mogen ophouden.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieplicht zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Vb [5] , omdat aan eiser geen informatiefolder is uitgereikt en ook de taal niet is ingevuld. Bovendien is de informatiefolder niet met eiser besproken.
6. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat de informatiefolder wel aan eiser is uitgereikt. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Daarnaast staat vast dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring is gehoord in de Punjabi taal, en dat eiser op de hoogte is gebracht over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld en dat hij recht heeft op rechtsbijstand en consulaire bijstand. Niet is gebleken dat eiser het niet heeft begrepen. De informatiefolder bevindt zich ook in het digitale dossier. Hiermee is voldaan aan de informatieplicht. Het enkele feit dat in de maatregel van bewaring geen kruisje is gezet bij het uitreiken van de informatiefolder en bij de mondelinge toelichting ervan doet daar niet aan af.
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [6] en een significant risico bestond dat eiser zou gaan onderduiken. Verweerder heeft als zware gronden [7] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [8] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een significant risico op onderduiken reeds daarmee is gegeven.
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 april 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 8, aanhef en onder m, van de Vw.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1164.
4.NL25.14496.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Verordening (EU) nr. 604/2013.
7.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
8.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.