Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 27 december 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Jezidi is. Hij is in Irak gediscrimineerd en vernederd vanwege zijn etniciteit en religie. Zo heeft hij verbaal geweld ervaren, met name van Koerden en moslims. Hij is in 2016 ontslagen omdat hij Jezidi is. Ook hebben imams via de microfoons van minaretten en via sociale media haatdragende preken over Jezidi’s uitgesproken. Eiser stelt onder de huidige omstandigheden niet langer in staat te zijn om in Irak te leven. Hij vreest bij terugkeer wederom slachtoffer te worden van discriminatie en te moeten leven onder moeilijke omstandigheden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook de discriminatie die eiser heeft ervaren vanwege zijn Jezidi etniciteit is geloofwaardig. De discriminatie levert echter geen gegronde vrees voor vervolging op, omdat niet aannemelijk is dat eiser hierdoor zo ernstig was beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Hij heeft immers verklaard dat hij ondanks zijn religie en etniciteit altijd in zijn basisbehoeften heeft kunnen voorzien in Irak. Ook heeft eiser onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar een tentenkamp in de KAR.
3. Eiser stelt in beroep dat hij door het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag ernstig nadeel heeft geleden nu op 1 juli 2024 het groepenbeleid, waar eerder Jezidi’s onder vielen, is vervallen. Met deze beleidswijziging komt namelijk een zwaardere bewijslast op eiser te rusten. In dit verband wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 15 augustus 2024en zittingsplaats Rotterdam van 24 oktober 2024.Als verweerder wel tijdig had beslist had hij, net als alle andere Jezidi’s, een asielvergunning gekregen. Daarnaast is het beleid ten aanzien van Jezidi’s ten onrechte gewijzigd. De wijziging wordt niet gedragen door landeninformatie. De kamerbrief verwijst niet naar concrete passages uit het algemeen ambtsbericht Irak van november 2023. Het ambtsbericht laat een onvolledig beeld zien, zoals blijkt uit de informatie die is overgelegd door eiser. Hij loopt bij terugkeer naar Irak een reëel risico op ernstige schade. Wat betreft de discriminatie van Jezidi’s in Irak verwijst eiser naar de (online) haatspeeches waar Jezidi’s het doelwit van waren. Deze leiden tot geweld tegen Jezidi’s en dragen bij aan de al gebruikelijke discriminatie. Jezidi’s kunnen niet volwaardig en beschermd meedoen op de arbeidsmarkt en hen wordt vaak de toegang tot voorzieningen onthouden. Verder stelt eiser dat hij kan terugkeren naar Sinjar, maar daar niets heeft. Hij zal moeten terugkeren naar een tentenkamp of een verwoeste woning, waar hij onder inhumane omstandigheden moet leven. Uit de overlegde informatie blijkt dat de overheid geen financiële middelen beschikbaar stelt voor wederopbouw. Daarnaast is de infrastructuur vernietigd alsmede de voorzieningen en is het onveilig in de omgeving, mede door de luchtaanvallen die plaatsvinden, wat niet is meegenomen in het beleid. Tot slot doet eiser een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 4 februari 2025.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het uitgangspunt bij het nemen van een besluit is dat het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels. Alleen in het geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. In het geval van eiser heeft verweerder getoetst aan het op dat moment geldende beleid zoals neergelegd in de WBV 2024/12 en geldend per 1 juli 2024. De rechtbank is het met verweerder eens dat het overschrijden van de beslistermijn op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is die maakt dat verweerder had moeten afwijken van het algemene uitgangspunt. Er zijn immers vele vreemdelingen voor wie geldt dat de beslistermijn (ruimschoots) is overschreden. De enkele omstandigheid dat eiser door toepassing van nieuw beleid, naar eigen zeggen, in een ongunstigere positie komt is ook onvoldoende. De omstandigheid dat eiser mogelijk geen verblijfsvergunning heeft verkregen in tegenstelling tot andere Jezidi’s uit Irak waarbij eerder op de aanvraag is beslist en die wel in aanmerking zijn gekomen voor een verblijfsgunning, kan dus niet aangemerkt worden als een bijzondere omstandigheid. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat het beleid ten aanzien van Jezidi’s ten onrechte is gewijzigd. Verweerder heeft in het verweerschrift voldoende gemotiveerd uiteengezet hoe deze beleidswijziging tot stand is gekomen. Het eerdere (ruimhartige) beleid dat is uitgebracht bij de WBV 2021/1 op 14 januari 2021 is voortgekomen uit een politieke motie, gelet op de kwetsbare positie van Jezidi’s in Irak destijds. Zij waren toen ook in het landenbeleid Irak aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep. Het meest recente ambtsbericht was op dat moment het algemeen ambtsbericht Irak van april 2018. Vervolgens is het algemeen ambtsbericht Irak van oktober 2021 uitgekomen, waarin een positiever beeld ten aanzien van de positie van Jezidi’s naar voren komt. Desondanks heeft dit destijds nog niet geleid tot een beleidswijziging, mede gelet op de instabiliteit van de algemene situatie in Irak. Sindsdien is echter gebleken van stabilisatie van reeds eerder ingezette verbeteringen. Op basis van het algemeen ambtsbericht Irak van november 2023 is geoordeeld dat Jezidi’s niet langer als groep worden opgenomen in het landgebonden beleid. Verweerder heeft daarbij van belang geacht dat er geen blijk is dat Jezidi’s in algemene zin te maken krijgen met vervolging en het jezidisme een erkende religie is. Ook blijkt dat er vanuit de autoriteiten initiatieven zijn gestart om Jezidi’s te laten terugkeren naar Sinjar en dat er fondsen zijn voor herstelbetalingen aan ISIS-slachtoffers zoals de Jezidi’s. De positie van Jezidi’s wordt in algemene zin dan ook geacht te zijn verbeterd. Verwacht wordt dan ook dat eiser in zijn individuele geval aannemelijk maakt dat hij bij terugkeer naar zijn vaste woon- en verblijfsplaats heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade.
6. Verweerder heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser in Irak weliswaar discriminatie ervaart, maar dat de ernst van de door hem ondervonden discriminatie niet zodanig is dat sprake is van discriminatie als daad van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de discriminatie dusdanig ernstige beperkingen van zijn bestaansmogelijkheid heeft opgeleverd dat het voor hem onmogelijk is geweest om op maatschappelijk en sociaal gebied in de KAR te kunnen functioneren.Eiser heeft immers kunnen werken, zo heeft hij bijvoorbeeld vanaf 2016 tot aan zijn vertrek in 2022 gewerkt in een tarwemagazijn.Uit de door eiser in de zienswijze overgelegde informatie blijkt dat het in het algemeen voor Jezidi’s moeilijk is om werk te vinden, en dat door vooroordelen tegen Jezidi’s en de concurrentie voor simpele banen werkgevers vaker voor Syrische Koerden kiezen.Echter is niet gebleken dat het voor alle Jezidi’s per definitie onmogelijk is om werk te vinden. Dit duidt erop dat het niet onmogelijk is voor eiser om weer aan werk te komen bij terugkeer naar de KAR. Ook is uit de verklaringen van eiser niet gebleken dat hij vanwege zijn etniciteit geen toegang heeft tot medische zorg. Zo heeft eiser verklaard dat hij in het verleden toegang had tot medische zorg.Verder heeft hij verklaard dat zijn moeder, verblijvend in het tentenkamp Chamisku, momenteel ook toegang heeft tot medische zorg. Zo is zij op 18 december 2024 opnieuw geopereerd.Eiser heeft dan wel verklaard dat zij de artsen moesten smeken, maar zijn moeder heeft wel de nodige medische zorg ontvangen. Ook is niet gebleken dat de door eiser aangehaalde haatberichten op social media hebben geleid tot daadwerkelijk geweld richting Jezidi’s. Hoewel uit de door eiser ingebrachte informatie in zijn algemeenheid blijkt van moeilijkheden voor de Jezidi-bevolking in Irak, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk zwaarwegende problemen heeft ondervonden wegens zijn etniciteit.
7. Over de situatie in de kampen heeft verweerder er in het verweerschrift op gewezen dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij jarenlang in het kamp heeft verbleven en heeft kunnen werken in Irak. Daarnaast had eiser, samen met zijn familie, toegang tot medische zorg. Verweerder heeft daarbij geconstateerd dat eiser langdurig en zonder
noemenswaardige problemen in het KAR heeft verbleven en daar naar normale maatstaven heeft kunnen functioneren.
8. De rechtbank ziet dat in het algemeen ambtsbericht een zorgelijk beeld naar voren komt over de humanitaire situatie in de kampen. Zo staat in het algemeen ambtsbericht onder meer dat de kampen overbevolkt zijn, mensen verblijven in onderkomens die niet geschikt zijn voor langdurig verblijf en onvoldoende bescherming bieden tegen extreme weersomstandigheden en brand, veel ontheemden moeite hadden om toegang te krijgen tot werk en dat met name in de kampen in Duhok veel mensen afhankelijk waren van humanitaire hulp.Tegelijkertijd staat in het algemeen ambtsbericht ook dat er – weliswaar beperkt – onderwijs, gezondheidszorg en basisvoorzieningen zijn, en dat ontheemden in de kampen in Duhok zich relatief vrij konden bewegen en daardoor toegang hadden tot diensten (voor zover beschikbaar) buiten de kampen.Verder volgt uit de verklaringen van eiser zelf, zoals eerder overwogen, dat hij heeft kunnen werken en toegang had tot medische zorg. Gelet daarop is de humanitaire situatie niet zodanig dat eiser niet zelf in zijn bestaan zou kunnen voorzien. De humanitaire situatie in de kampen leidt daarom niet tot de conclusie dat eiser op grond daarvan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
9. Voor zover eiser stelt dat hij niets zal hebben als hij terugkeert naar Sinjar, merkt de rechtbank op dat verweerder ervan uitgaat dat eiser zal terugkeren naar een ontheemdenkamp in de KAR. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder volgen, gelet op eisers verklaringen dat hij van 2014 tot aan zijn vertrek uit Irak in augustus 2022 in de KAR heeft verbleven, zijn familie daar verblijft en hij daar ook heeft gewerkt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de situatie bij terugkeer naar Sinjar te bespreken.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.