ECLI:NL:RBDHA:2024:17345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.21425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing asielaanvraag eiseres aan oud landgebonden asielbeleid voor Irak in verband met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiseres, een minderjarige met de Iraakse nationaliteit die behoort tot de Yezidi-bevolkingsgroep. Eiseres diende op 1 februari 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, maar haar aanvraag werd op 9 juli 2024 afgewezen door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag van eiseres had moeten worden getoetst aan het oude landgebonden asielbeleid voor Irak, omdat er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank stelde vast dat eiseres door de overschrijding van de beslistermijn door de verweerder in een ongunstiger positie was komen te verkeren door de onmiddellijke werking van het nieuwe recht. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende gemotiveerd was ingegaan op het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel, aangezien haar neven en nicht eerder een asielvergunning hadden gekregen onder het oude beleid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21425

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. G.H.P. Buren
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Beyik.

Procesverloop

Eiseres heeft op 1 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvraag) ingediend.
Bij brief van 1 mei 2024 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens overschrijding van de beslistermijn.
Op 21 mei 2024 heeft eiseres een beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar asielaanvraag.
Bij besluit van 9 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de algemene procedure afgewezen als ongegrond, bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid AMV en haar opgedragen de Europese Unie binnen vier weken te verlaten.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het alsnog genomen besluit. Eiseres heeft beroepsgronden ingediend.
Eiseres heeft op 30 september 2024 aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde, de tolk [naam 1] en de gemachtigde van verweerder. Ook zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] , van Stichting Nidos, en een oom van eiseres, als haar voogd.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2010, heeft de Iraakse nationaliteit en behoort tot de bevolkingsgroep van de Yezidi’s. Op 29 januari 2023 is eiseres met twee neven en een nicht Nederland binnengekomen. Zij hebben allen op 1 februari 2023 asielaanvragen ingediend.
1.2.
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij op 3 augustus 2014 met haar familie haar dorp heeft verlaten vanwege de genocide die plaatsvond in Sinjar. Eiseres is met haar familie naar de Koerdische Autonome Regio (KAR) gevlucht en heeft daar acht jaar verbleven in vluchtelingenkamp Khanke onder erbarmelijke omstandigheden. Bij eventuele terugkeer naar Irak vreest eiseres onder slechte omstandigheden in een tentenkamp te moeten blijven wonen en mogelijk te worden vermoord omdat zij Yezidi is.
Het bestreden besluit
2. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres alleen de identiteit, nationaliteit en herkomst (inclusief etniciteit) als relevant element. Vanwege de overgelegde documenten van eiseres acht verweerder dit element geloofwaardig. De redenen van vertrek uit Irak worden door verweerder evenwel niet als relevant element aangemerkt. Dat eiseres naar Europa is gekomen vanwege de erbarmelijke omstandigheden in het vluchtelingenkamp Khanke betreft (sociaaleconomische) omstandigheden die asielrechtelijke relevantie ontberen. Dat eiseres uit Irak komt en behoort tot de bevolkingsgroep van de Yezidi’s is op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn of om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Daarnaast heeft eiseres verklaard persoonlijk geen problemen te hebben gehad omdat zij Yezidi is. Er doet zich volgens verweerder daarom geen asielgrond voor als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Gelet daarop heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Voorts komt eiseres volgens verweerder niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor AMV omdat er adequate opvang is voor eiseres in Irak.
Beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de asielaanvraag
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling daarvan. Verweerder heeft inmiddels beslist op de asielaanvraag en eiseres komt niet in aanmerking voor een bestuurlijke dwangsom. Op het beroep van eiseres is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND zoals deze luidt sinds 11 juli 2021 van toepassing. Op grond daarvan kan de vreemdeling in asielzaken niet bereiken dat bestuurlijke dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd of opgelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, geoordeeld dat de Tijdelijke wet, voor zover die de mogelijkheid uitsluit dat verweerder in asielzaken een bestuurlijke dwangsom verbeurt, niet in strijd is met het Unierecht.
Beroepsgronden tegen de afwijzing van de asielaanvraag
4. Eiseres betoogt dat zij gelet op het behoren tot de bevolkingsgroep van Yezidi’s wel degelijk een gegronde vrees voor vervolging heeft, dan wel een reëel risico op ernstige schade loopt. In de eerste plaats voert eiseres aan dat door het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag zij ernstig nadeel heeft geleden nu op 1 juli 2024 het groepenbeleid, waar eerder Yezidi’s onder vielen, is vervallen. Met deze beleidswijziging komt namelijk een zwaardere bewijslast op eiseres te rusten. In dit verband wijst eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 15 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13599. Als verweerder wel tijdig had beslist had zij, net als haar neven en nicht, een asielvergunning gekregen. Het bestreden besluit is in strijd met het verbod op willekeur en het gelijkheidsbeginsel genomen. In de tweede plaats voert eiseres aan dat de beleidswijzing van 1 juli 2024 niet wordt gedragen door landeninformatie. Uit de Kamerbrief van 27 mei 2024, 19637, nr. 3252 blijkt dat verweerder de beleidswijziging heeft gebaseerd op het Algemeen Ambtsbericht Irak van november 2023 waaruit volgens verweerder niet blijkt dat Yezidi’s op grote schaal te maken krijgen met ernstige beperkingen in het uiten en belijden van hun geloof, noch dat zij bij terugkeer in algemene zin en op grote schaal te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade vanwege hun religie. In deze kamerbrief wordt echter niet verwezen naar concrete passages uit dit ambtsbericht. Daarom kan het bestreden besluit niet worden gebaseerd op dit nieuwe beleid, aldus eiseres. In de derde plaats voert eiseres aan dat door de aangekondigde sluiting van het vluchtelingenkamp Khanke zij gedwongen is om terug te keren naar haar dorp in district Sinjar. Het reizen naar en het vestigen in Sinjar is onveilig en de leefomstandigheden van Yezidi’s in Sinjar zijn nog steeds precair. De Irakese autoriteiten kunnen Yezidi’s niet beschermen tegen vervolging, discriminatie en uitsluiting. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de UNHCR Protection Considerations van januari 2024, het Algemeen Ambtsbericht Irak van november 2023, het EUAA Iraq – Country Focus van mei 2024, het EUAA Iraq – Security Situation van mei 2024, informatie van US Department of State 2023 Human Rights practices Iraq van april 2024 en een nieuwsbericht van de NOS.
5. Het eerste betoog van eiseres komt in de kern erop neer dat verweerder een onjuist wettelijk toetsingskader heeft toegepast. Die vraag is van belang voor de risicobeoordeling, omdat daarbij centraal staat of eiseres uit hoofde van haar religie een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade loopt.
5.1.
In reactie op het eerste betoog van eiseres heeft verweerder ter zitting het standpunt ingenomen dat de asielaanvraag van eiseres terecht is getoetst aan het nieuwe landgebonden beleid voor Irak zoals dat geldt sinds 1 juli 2024. Voor deze conclusie vindt verweerder steun in vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:433. Van bijzondere omstandigheden is volgens verweerder niet gebleken. Hoewel niet is uitgesloten dat eiseres onder het oude landgebonden asielbeleid voor Irak in aanmerking was gekomen voor een asielvergunning, staat niet op voorhand vast dat de asielaanvraag van eiseres ten tijde van de indiening ervan in overeenstemming was met de voorwaarden waaronder een asielvergunning kon worden verleend. De omstandigheid dat nog wél voor de beleidswijziging van 1 juli 2024 op de asielaanvragen van de neven en nicht van eiseres is beslist doet daar niet aan af. Iedere zaak wordt namelijk op zijn eigen merites beoordeeld, aldus verweerder.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt eveneens voor beleidsregels. In geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstiger positie komt, is onvoldoende.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Bij besluit van verweerder van 13 juni 2024, WBV 2024/12, inhoudende de wijziging van de Vc 2000 is het groepenbeleid komen te vervallen en overgestapt naar risicoprofielen voor zowel vluchtelingschap als subsidiaire bescherming. Het gewijzigde beleid is op 1 juli 2024 in werking getreden en bevat geen bepaling van overgangsrecht, op grond waarvan het oude beleid ook na 1 juli 2024 blijft gelden. In het oude beleid waren Yezidi’s aangemerkt als kwetsbare mindergroep (zie paragraaf C7/16.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, maar in het nieuwe beleid zijn Yezidi’s niet aangewezen als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging of als risicoprofiel. Hieruit leidt de rechtbank af dat voortaan een zwaardere bewijslast op de vreemdeling rust om de gestelde vrees voor vervolging of het reëel risico op ernstige schade aannemelijk te maken. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd erkend dat thans een strenger toetsingskader voor Yezidi’s geldt. Nu sprake is van een zwaardere bewijslast, is eiseres benadeeld door het nemen van het besluit op 9 juli 2024. Dit nadeel dient naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening en risico van eiseres te komen. Dat pas ná de inwerkingtreding van het nieuwe beleid op de asielaanvraag is beslist ligt volledig buiten de invloedssfeer van eiseres. Verweerder heeft de beslistermijn (ruimschoots) overschreden. Eiseres heeft verweerder twee keer attent gemaakt op de termijnoverschrijding, eerst door verweerder bij brief van 1 mei 2024 in gebreke te stellen en vervolgens door op 21 mei 2024 beroep in te stellen tegen het uitblijven van een beslissing op haar asielaanvraag. Verweerder heeft pas (drieënveertig dagen) na het instellen van dit beroep actie ondernomen door op 3 juli 2024 een nader gehoor met eiseres te voeren en op 9 juli 2024 het bestreden besluit te nemen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard geen reden te kunnen geven waarom niet eerder kon worden beslist. Dat eiseres door de onmiddellijke werking van het nieuwe recht in een ongunstiger positie is komen te verkeren, is dus niet het gevolg van het ontbreken van overgangsrecht door de wetgever maar door het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Daar komt bij dat verweerder op 13 juni 2024 – en dus nog voor de beleidswijziging van 1 juli 2024 – op de asielaanvragen van de twee neven en een nicht van eiseres heeft beslist, terwijl deze familieleden gelijktijdig met eiseres Nederland zijn ingereisd en, zoals de gemachtigde van eiseres onweersproken heeft gesteld, gelijktijdig een asielaanvraag hebben ingediend. Hoewel strikt genomen niet op voorhand kan worden vastgesteld dat de asielaanvraag van eiseres ten tijde van de indiening ervan in overeenstemming was met de voorwaarden waaronder een asielvergunning kon worden verleend, ziet de rechtbank aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op het in dit kader door eiseres gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij is van belang dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat deze inwilligingen met name zijn gebaseerd op het oude landgebonden asielbeleid en niet zozeer op de individuele omstandigheden van die vreemdelingen.
5.4.
Nu er sprake is van bijzondere omstandigheden had verweerder moeten afwijken van de in r.o. 6.2. genoemde hoofdregel. Dit betekent concreet dat de asielaanvraag in dit specifieke geval getoetst had moeten worden aan het oude landgebonden asielbeleid voor Irak. Verweerder heeft in het bestreden besluit de asielaanvraag van eiseres dus ten onrechte conform het nieuwe landgebonden beleid getoetst. Alleen al hierom ziet de rechtbank reden om het beroep gegrond te verklaren.
6. Gelet op dit gebrek zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat het gebrek niet in de beroepsfase door verweerder is hersteld. De rechtbank kan ook niet zelf in de zaak voorzien of een bestuurlijke lus toepassen, omdat het allereerst aan verweerder is om de asielaanvraag te beoordelen aan de hand van het oude landgebonden asielbeleid voor Irak, waarbij verweerder ook gemotiveerd in moet gaan op het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel en, voor zover verweerder dit beroep verwerpt, zal moeten uitleggen waarom er een relevant verschil is tussen de zaak van eiseres en die van haar familieleden. Verweerder moet binnen zes weken een nieuw besluit op de asielaanvraag nemen met inachtneming van deze uitspraak. De overige beroepsgronden gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag laat de rechtbank verder onbesproken. Voor zover verweerder wederom besluit tot afwijzing van de asielaanvraag zou eiseres desondanks nog in aanmerking kunnen komen voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid AMV. Gelet daarop worden hieronder wel de in dat kader aangevoerde beroepsgronden besproken.
Beroepsgronden tegen de weigering van verblijfsvergunning buitenschuldbeleid AMV
7. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen ambtshalve reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid AMV heeft verleend. Daartoe voert eiseres aan dat verweerder zich ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat adequate opvang in Irak beschikbaar is. Eiseres is geen wees en kan daarom niet terecht in één van de in het bestreden besluit genoemde staatsweeshuizen of private weeshuizen in Irak. Daarnaast voert eiseres verder aan dat het verblijf bij haar ouders in het vluchtelingenkamp Khanke ook niet kan worden aangemerkt als adequate opvang gelet op de erbarmelijke leefomstandigheden aldaar. Bovendien is de sluiting van dit kamp aangekondigd zodat eiseres met haar familie op straat zal belanden. Tot slot is van belang dat eiseres al geruime tijd kampt met psychische klachten en dat stichting Nidos met het oog daarop een bepaling jeugdhulp voor haar heeft afgegeven. In dat verband wijst eiseres op de brief van gedragswetenschapper [naam 4] van 11 september 2024. Verweerder heeft zich aldus onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van het kind zoals dat in het arrest TQ wordt geëist.
8.1.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, TQ, ECLI:EU:C:2021:9 en de Afdelingsuitspraken van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530 en ECLI:NL:RVS:2022:1532 volgt dat verweerder voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit voor een amv-er de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Daarbij moet verweerder meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. Verweerder moet zich in dat kader ervan overtuigen dat er voor de amv-er adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer.
8.2.
Het buitenschuldbeleid AMV is neergelegd in paragraaf A3/6.1, B8/6.1 en C7/16.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Deze paragrafen van de Vc 2000 zijn, voor zover hier van belang, opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
8.3.
Verweerder heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat in Irak sprake is van adequate opvang van overheidswege. Dit volgt volgens verweerder uit paragraaf C7/16.6 van de Vc 2000. Ter onderbouwing van dit landgebonden beleid heeft verweerder in het bestreden besluit gewezen op de kamerbrief van 27 mei 2024. In die brief is verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Irak van november 2023 waaruit volgens verweerder blijkt dat er in Irak zeker twintig staatsweeshuizen zijn en enkele private weeshuizen. Hoewel verweerder hierbij geen concrete passage(s) noemt gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder deze informatie afleidt uit de eerste alinea, onder kopje ‘Opvanghuizen voor minderjarigen’, van pagina 89 van het Algemeen Ambtsbericht Irak van november 2023. Uit dit ambtsbericht volgt echter ook dat kinderen in een weeshuis of opvanghuis terecht kunnen komen als één of beide ouders zijn overleden en er geen familie is die de zorg voor het kind kan dragen (zie pagina 88, onder kopje ‘Opvang van minderjarigen’). Gelet hierop, de omstandigheid dat eiseres vooraf aan haar vertrek bij haar ouders heeft verbleven in het vluchtelingenkamp Khanke en het feit zij nog steeds contact heeft met haar ouders, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat eiseres zal worden toegelaten tot een weeshuis in Irak. Eiseres is, zoals zij terecht opmerkt, immers geen wees. In zoverre slaagt deze beroepsgrond.
8.4.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres kan terugkeren naar haar ouders in het vluchtelingenkamp Khanke omdat zij stelt nog regelmatig contact te hebben met haar ouders en het telefoonnummer van de ouders bekend is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee een onvolledige beoordeling van de opvangmogelijkheden van eiseres in Irak heeft gemaakt. Uit het beleid van verweerder volgt namelijk dat verblijf bij ouders
in beginselals adequate opvang geldt. Dat een amv-er in het land van terugkeer terecht kan bij zijn of haar ouders betekent dus niet automatisch dat verblijf bij die ouders ook verantwoord is. Ook in die situatie dient er een grondig onderzoek plaats te vinden waarbij
alle individuele omstandighedenworden betrokken. Dat verweerder dit (in voldoende mate) heeft gedaan is niet gebleken. In het voornemen (dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit) stelt verweerder dat terugkeer naar Irak in het belang van eiseres is omdat haar ouders, broers en zussen in Irak wonen, zij het grootste gedeelte van haar leven is opgegroeid in het vluchtelingenkamp, zij het Koerdisch Kurmandji spreekt, zij in Irak onderwijs heeft gevolgd en er geen aanwijzingen zijn dat zij haar opleiding aldaar niet kan voortzetten, zij geen wezenlijke banden met Nederland heeft opgebouwd, niet is gebleken van een bijzondere kwetsbaarheid dan wel ernstige fysieke of mentale problemen en het belangrijk is dat zij zo snel mogelijk duidelijkheid verkrijgt over de vraag of zij in Nederland mag opgroeien (zie p. 4, onder kopje “Belangen van het kind”). In het voornemen (en in het bestreden besluit) heeft verweerder zich echter niet uitgelaten over de vraag of een gezonde ontwikkeling van eiseres in het vluchtelingenkamp Khanke mogelijk is gelet op de leefomstandigheden aldaar, haar geslacht, leeftijd en haar positie als Yezidi. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog het standpunt ingenomen dat de omstandigheden in de kampen in Duhok zijn verbeterd. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde van verweerder gewezen op pagina’s 92 en 93 van het Algemeen Ambtsbericht Irak van november 2023 waaruit blijkt dat ontheemden in de kampen in Duhok zich relatief vrij konden bewegen en daardoor toegang tot diensten buiten de kampen hadden. Uit de aangehaalde passages volgt echter ook dat ontheemden toegang tot de diensten buiten de kampen hadden voor zover deze diensten beschikbaar zijn. Verweerder heeft niet geconcretiseerd om welke diensten het gaat en niet uitgelegd in hoeverre deze diensten (in het algemeen of voor eiseres specifiek) beschikbaar zijn. Daar komt bij dat uit de in beroep overgelegde brief van gedragswetenschapper [naam 4] van 11 september 2024 volgt dat een bepaling jeugdhulp voor eiseres is afgegeven en het doel van de aangewezen jeugdhulp is om eiseres te helpen bij het verwerken van haar trauma’s en te begeleiden bij het reguleren van haar emoties zodat zij beter kan slapen. Ter zitting heeft één van de begeleiders vanuit stichting Nidos toegelicht dat onderzocht is in welke mate eiseres last heeft van trauma’s en hieruit gebleken is dat eiseres daar hoog op scoort. De bepaling jeugdhulp is op grond daarvan afgegeven en volgende week staat voor eiseres een intake bij een psycholoog ingepland, aldus deze begeleider. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder het standpunt ingenomen dat de gestelde psychische problematiek van eiseres niet beoordeeld kan worden omdat een medisch dossier ontbreekt. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank echter geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat verweerder in het kader van het buitenschuldbeleid amv de medische situatie van een amv-er aan de hand van andere (medische) stukken beoordeelt. Gelet hierop is verweerder dus niet deugdelijk ingegaan op wat de impact is op de ontwikkeling van eiseres als zij zou moeten terugkeren naar het vluchtelingenkamp Khanke en of eventuele behandeling in dat kamp aanwezig is. Tot slot heeft verweerder niet afdoende gereageerd op de stelling van eiseres dat vanwege de aangekondigde sluiting van het vluchtelingenkamp Khanke eiseres met haar familie op straat zal belanden. Hoewel uit de overgelegde informatie blijkt dat de eerder aangekondigde sluiting van vluchtelingenkampen in de regio Duhok (op enkele vluchtelingenkampen in met name de buurt van Sulaymaniyah na) niet is doorgegaan, blijkt hieruit ook dat de sluiting nog niet geheel van de baan is. De sluiting van de vluchtelingenkampen is namelijk uitgesteld tot het einde van dit jaar. Het standpunt van verweerder dat een concreet zicht op sluiting van de vluchtelingenkampen ontbreekt, volgt de rechtbank dan ook niet. Voor zover verweerder zich (subsidiair) op het standpunt stelt dat bij sluiting van het vluchtelingenkamp Khanke eiseres (met haar familie) kan uitwijken naar andere delen van de regio of naar Sinjar, is ook dat standpunt niet deugdelijk gemotiveerd. Ten aanzien van andere delen van de regio of Sinjar heeft verweerder de beoordeling of eiseres kan rekenen op adequate opvang namelijk in zijn geheel niet gemaakt. In zoverre slaagt deze beroepsgrond ook.
8.5.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in Irak adequate opvang beschikbaar is. Gelet hierop heeft verweerder zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van het kind.
9. Ook dit gebrek in het bestreden besluit geeft de rechtbank aanleiding het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Bij het nieuw te nemen besluit op de aanvraag zal verweerder, zo nodig, opnieuw de in 8.1 bedoelde beoordeling moeten verrichten, waarbij verweerder ook de gestelde medische situatie van eiseres dient te betrekken en verweerder gemotiveerd in moet gaan op de voorgenomen sluiting van het vluchtelingenkamp Khanke en op de vraag of eiseres (samen met haar ouders) zich elders kan vestigen in Irak.
10. Verweerder moet de proceskosten die eiseres in verband met het beroep tegen het bestreden besluit heeft gemaakt betalen. Toegekend wordt € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de asielaanvraag niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op de asielaanvraag te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier.
BIJLAGE
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)
Op grond van paragraaf A3/6.1 moet bij terugkeer van de amv naar het land van herkomst of een ander land waar de amv heen kan gaan, de toegang tot adequate opvang geregeld zijn. Zolang niet vaststaat dat adequate opvang beschikbaar is (zie paragraaf B8/6.1 Vc 2000), kan geen terugkeerbesluit worden genomen ten aanzien van de amv. Indien nader onderzoek moet worden gedaan in dit kader, kan hangende dat onderzoek uitstel van vertrek worden verleend.
Op grond van paragraaf B8/6.1 verstaat de IND onder adequate opvang in het land van herkomst: iedere opvang (ongeacht de vorm) waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de vreemdeling bevinden. De IND neemt het bestaan van adequate opvang in ieder geval aan als sprake is van één van de volgende omstandigheden:
a. in het betreffende land is een familielid tot in de vierde graad aanwezig;
b. uit feiten en omstandigheden komt naar voren dat een ander familielid dan in a. gesteld of een meerderjarige, niet zijnde een familielid, adequate opvang kan bieden;
c. opvang in een (particuliere) opvanginstelling is voorhanden en de IND beschouwt deze opvang naar lokale omstandigheden als aanvaardbaar;
d. uit het landgebonden asielbeleid volgt dat de autoriteiten zorgdragen voor de opvang;
e. op grond van algemene informatie blijkt dat de algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn.
Op grond van paragraaf C7/16.6 is in Irak adequate opvang beschikbaar in de zin van paragraaf B8/6 van de Vc 2000.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.