ECLI:NL:RBDHA:2025:6166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
NL25.15430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

Op 1 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 9 april 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Tijdens de zitting heeft verweerder aanvullende informatie verstrekt over de bekendmaking van het terugkeerbesluit van 14 oktober 2024. De rechtbank heeft het onderzoek op 11 april 2025 gesloten.

Eiser voerde aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht, omdat hij geen informatiefolder had ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat de informatiefolder wel degelijk was uitgereikt in de Arabisch Algerijnse taal en dat eiser op de hoogte was van de redenen voor zijn bewaring. De rechtbank concludeerde dat de informatieplicht was nageleefd.

Daarnaast betwistte eiser de gronden voor de maatregel van bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder het terugkeerbesluit op de juiste wijze had bekendgemaakt. De rechtbank stelde vast dat eiser de overige gronden niet had betwist en dat deze voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HetRECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15430

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek niet gesloten.
Desgevraagd heeft verweerder op 9 april 2025 de rechtbank nader geïnformeerd over de bekendmaking van het terugkeerbesluit van 14 oktober 2024. Op 10 april 2025 heeft eiser hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 11 april 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2001.
2. Eiser voert allereerst aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieplicht zoals bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, derde volle zin, van het Vb [2] , omdat aan eiser geen informatiefolder met een nadere toelichting is uitgereikt. De informatiefolder bevindt zich immers niet in het digitale dossier.
3. Eisers beroepsgrond dat de informatiefolder niet aan hem is uitgereikt slaagt niet. In de maatregel van bewaring staat dat een informatiefolder is uitgereikt in de Arabisch Algerijnse taal. Daarnaast staat vast dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring is gehoord in de Arabisch Algerijnse taal, en dat eiser op de hoogte is gebracht over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld en dat hij recht heeft op rechtsbijstand en consulaire bijstand. Niet is gebleken dat eiser het niet heeft begrepen. De informatiefolder bevindt zich ook in het digitale dossier. Hiermee is voldaan aan de informatieplicht.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware grond 3c en voert aan dat het besluit van 14 oktober 2024 waarin ook het terugkeerbesluit is opgenomen niet aan hem is bekendgemaakt. Eiser was immers sinds 21 oktober 2022 met onbekende bestemming vertrokken. Eiser heeft hier dus geen kennis van kunnen nemen.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gronden van de maatregel onvoldoende te achten. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder het terugkeerbesluit van 14 oktober 2024 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder de rechtbank nader geïnformeerd over de vraag op welke wijze het terugkeerbesluit aan eiser is bekendgemaakt. Verweerder heeft bij brief van 9 april 2025 nadere stukken aan het digitale dossier toegevoegd, waaruit blijkt dat zowel het voornemen als het terugkeerbesluit aangetekend zijn verzonden naar het laatst bekende adres van eiser. Toezending van het besluit naar het laatst bekende adres van eiser is in overeenstemming met artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb [5] en de rechtspraak van de Afdeling [6] en kan worden gezien als een andere geschikte wijze van bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb. [7] Dat verweerder uit de retourzending heeft kunnen afleiden dat eiser niet meer op het bewuste adres verbleef of bereikbaar was, betekent niet dat verweerder het terugkeerbesluit niet goed bekend heeft gemaakt. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de overige zware en lichte gronden niet heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregel te dragen en een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen.
7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 april 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 22 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2423.
7.Algemene wet bestuursrecht.