In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, is het niet eens met de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning, die door de minister van Asiel en Migratie is vastgesteld op 1 mei 2023. Eiser stelt dat de ingangsdatum moet zijn 30 april 2023, de datum waarop hij zich heeft gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel, zoals blijkt uit de overgelegde loopbrief.
De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Na de reactie van de minister heeft eiser ook schriftelijk gereageerd. Partijen hebben toestemming verleend voor een uitspraak zonder zitting, waardoor de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank oordeelt dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, ondanks het standpunt van de minister dat het tijdsverschil tussen de datum van de asielwens en de aanvraag niet van feitelijke betekenis is. De rechtbank concludeert dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet correct heeft vastgesteld. Op basis van het Unierecht is de asielaanvraag ontvangen op het moment dat eiser zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt, wat op 30 april 2023 was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 30 april 2023. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.