ECLI:NL:RBDHA:2025:623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
NL24.45141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een opvolgende asielaanvraag van een Gambiaanse eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 1 oktober 2021 een opvolgende aanvraag indiende, stelt dat zijn aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelt de zaak op 10 januari 2025, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn die de opvolgende aanvraag rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de eiser eerder een aanvraag had ingediend die was afgewezen, en dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat de nieuwe verklaringen van de eiser over de Fula-stam niet geloofwaardig zijn en niet als nieuwe elementen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45141

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de Minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 1 oktober 2021 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 november 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening met nummer NL24.45142, op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Er is ook een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 15 juni 2021 afgewezen. De minister heeft zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over stammenproblematiek niet geloofwaardig zijn. Dit besluit staat in rechte vast. [1]
3. Op 1 oktober 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het besluit van 15 juni 2021. Zij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank overweegt dat de beoordeling of bij opvolgende aanvragen sprake is van een nieuw element uit twee stappen bestaat. De eerste stap is het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. In de eerste fase wordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn in verband met de behandeling van de vraag of een vreemdeling in aanmerking kan komen voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet eerder zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en sprake is van elementen of bevindingen waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de minister toe aan de tweede fase. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. In dat kader moet beoordeeld worden of de nieuwe elementen of bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De vraag of een nieuw element of bevinding relevant is, vereist een individuele beoordeling. Een nieuw element of bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd, kan afdoen aan (de overwegingen van) het eerdere besluit. Pas als aan beide afzonderlijke vereisten is voldaan, moet de minister overgaan tot stap twee, die inhoudt dat zij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt. [2]
5. De rechtbank beoordeelt of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser nieuwe elementen of bevindingen aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd?
7. Eiser heeft gesteld dat zijn zus is overleden op 18 september 2021 en dat zijn moeder daarna op 23 september 2021 is overleden. Hij heeft van zijn moeder gehoord over het overlijden van zijn zus en dat zijn moeder vervolgens een hartaanval heeft gehad. Een vriendin van zijn moeder heeft met de telefoon van zijn moeder eiser verteld dat zijn moeder vijf dagen later in het ziekenhuis is overleden. Eiser stelt dat zijn zus bewust is aangereden door leden van de Fula-stam en dus door hen is vermoord. Iemand is dat zijn moeder komen vertellen. De leden van de Fula-stam waren herkenbaar aan hun kenmerkende witte kledij (‘Haftan’). Verder stelt eiser dat de leden van de Fula-stam meer dan vijf keer bij eisers moeder langskwamen om naar eisers verblijfsplaats te vragen. Eiser stelt dat dit nieuwe elementen zijn, die zijn verklaringen over de stammenproblematiek in de eerste asielprocedure in een ander daglicht stellen en alsnog geloofwaardig maken.
7.1.
Verder heeft eiser gesteld dat van hem niet kan worden verlangd dat hij documentatie van het overlijden van zijn moeder en van zijn zus kan overleggen. Hij heeft geen familie meer in Gambia. Ook heeft hij zelf geen identiteitsdocument, waarmee hij in het ziekenhuis aldaar om een bewijs van overlijden van zijn moeder zou kunnen vragen. Wel heeft eiser een foto van het graf van zijn zus overgelegd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de gestelde dood van eisers zus en van zijn moeder terecht niet als nieuwe elementen of bevindingen aangemerkt die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van eisers asielaanvraag.
8.1.
Wat betreft eisers zus heeft de minister erop mogen wijzen dat uit de overgelegde foto niet blijkt dat het om haar graf gaat. Voor zover op basis van de door eiser overgelegde foto wel wordt aangenomen dat eisers zus is overleden, heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser niet heeft onderbouwd dat zijn zus is aangereden door mensen van de Fula-stam en ook niet dat er sprake was van een opzettelijke aanrijding. Eiser heeft enkel verklaard dat hij van zijn moeder over de aanrijding heeft gehoord en dat zij het van een derde heeft gehoord. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting ook mogen wijzen op eisers verklaring in het gehoor dat ze niet weten wie eisers zus heeft aangereden. [3] De minister heeft verder bij haar standpunt mogen betrekken dat eiser in de vorige procedure heeft verklaard dat zijn zus geen problemen met de Fula-stam had. Eiser heeft niet onderbouwd dat dat nu anders zou zijn. Ook heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn zus is aangereden vanwege eisers in de vorige asielprocedure gestelde problemen met de Fula-stam.
8.2.
Verder heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser het overlijden van zijn moeder niet heeft onderbouwd met documenten. De minister heeft eiser mogen tegenwerpen dat eiser ook geen poging heeft gedaan om bijvoorbeeld een overlijdensdocument van het ziekenhuis te krijgen. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser ook niet voldoende duidelijk en gedetailleerd over het overlijden van zijn moeder heeft verklaard. Hij heeft enkel verklaard dat hij van een voor hem onbekende vriendin van zijn moeder heeft gehoord dat zijn moeder zou zijn overleden. De minister heeft deze vriendin niet als een objectieve derde hoeven aanmerken. De minister heeft de enkele gestelde telefonische mededeling van een voor eiser onbekende vriendin van zijn moeder zonder nadere onderbouwing dan ook niet hoeven volgen. Verder heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat het enkel een vermoeden van eiser is dat de gestelde hartaanval van zijn moeder zou zijn veroorzaakt door eisers in de vorige asielprocedure gestelde problemen met de Fula-stam, alsmede de thans gestelde bezoeken van leden van de Fula-stam aan eisers moeder en de aanrijding van eisers zus door leden van de Fula-stam. De beroepsgronden slagen niet.
8.3.
Uit het voorgaande vloeit voort dat minister terecht niet is toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Nu geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen behoeft de beroepsgrond dat de minister niet het juiste toetsingskader zou hebben toegepast geen bespreking.
9. Voor zover eiser in beroep heeft gesteld dat de minister ten onrechte het eerder aan hem opgelegde terugkeerbesluit heeft gehandhaafd en hem ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd, overweegt de rechtbank het volgende. Eisers gronden van beroep zijn in feite hetzelfde als hetgeen eiser over het terugkeerbesluit en het inreisverbod heeft aangevoerd in zijn zienswijze. De rechtbank stelt vast dat de minister zich in het bestreden besluit in reactie op de zienswijze gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het in rechte vaststaande terugkeerbesluit nog steeds geldt en dat zij in het door eiser aangevoerde geen aanleiding ziet om van het opleggen van een inreisverbod af te zien. De rechtbank is van oordeel dat eiser in beroep niet gemotiveerd heeft betwist dat de motivering van de minister in het bestreden besluit onjuist of onvolledig is. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat uit wat eiser heeft aangevoerd geen bijzondere feiten en omstandigheden naar voren komen die onmiskenbaar tot het oordeel leiden dat uitzetting van eiser schending zou opleveren van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de individuele vrijheden (EVRM) als bedoeld in het arrest Bahaddar. [4] De minister hoefde daarom niet alsnog eisers aanvraag inhoudelijk te beoordelen.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank van 30 juli 2021, NL21.9368, en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 augustus 2021, 202104980/1/VI en
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, r.o. 5.1-5.3.
3.Pagina 6 Rapport gehoor opvolgende aanvraag van 7 november 2024.
4.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.