ECLI:NL:RBDHA:2025:6265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23/5059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning in de gemeente Katwijk

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning in de gemeente Katwijk. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt, waardoor de toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor niet gerechtvaardigd is. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 29 april 2019 was verleend, en het bestreden besluit van 22 juni 2023, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, werd aangevochten. De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van eiseres, verweerder en de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de vergunning alleen verleend kan worden met toepassing van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid onder artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3, van de Wabo, wat een uitgebreide procedure vereist. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: D. van der Hoeven),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.M.J.J. Houben).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam] , uit [woonplaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigden: [naam] en M.M. Boerlage).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning aan de [adres] in [plaats] .
1.1.
Bij besluit van 29 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend.
1.2.
Bij besluit van 22 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld, samen met de zaak SGR 23/5603. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en gemachtigden van de vergunninghouder.

Het bestreden besluit

2. De vergunninghouder is eigenaar van het perceel [adres] te [plaats] . Hij heeft daar een agrarisch bedrijf gehad tot hij in 2018 het bedrijf (tezamen met het perceel aan de achterzijde van de woning) heeft verkocht aan zijn buurman. Op 23 april 2019 heeft de vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het omzetten van zijn bedrijfswoning naar een plattelandswoning.
2.1.
Verweerder heeft de aangevraagde vergunning verleend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het omzetten van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”. Verweerder is echter bereid om van het bestemmingsplan af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens verweerder is sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaard woon- en leefklimaat.

Het beroep

3. Eiseres is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning. Eiseres voert in het kort aan dat het perceel buiten de bebouwde kom ligt, zodat artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor niet kon worden toegepast. Verder voert zij aan dat geen sprake is van een plattelandswoning, zoals bedoeld in de Wet plattelandswoningen. Op het perceel is immers geen agrarisch bedrijf meer aanwezig. Er is volgens eiseres ook geen sprake van een goede ruimtelijke ordening en er kan geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingsrecht
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 23 april 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Het bestemmingsplan
5. In het geldende bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” heeft het perceel [adres] de bestemming “Agrarisch – Glastuinbouw 2” en onder meer de functieaanduiding “bedrijfswoning”. In artikel 1.25 van de planregels staat als definitie van bedrijfswoning: “een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein”.
5.1.
Vast staat dat op het perceel geen agrarisch bedrijf meer aanwezig is, zodat de woning niet meer gebruikt wordt als bedrijfswoning. De rechtbank stelt vast dat het gebruik van de woning als burgerwoning (dan wel plattelandswoning) niet is toegestaan op grond van artikel 4 van het bestemmingsplan. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
Kon verweerder artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor toepassen?
6. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor heeft toegepast om van het bestemmingsplan af te wijken. Eiseres voert hiertoe aan dat het perceel buiten de bebouwde kom ligt. Het gebied waar de woning ligt, bestaat voornamelijk uit glastuinbouwbedrijven. Dit betekent dat geen sprake is van een gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt. Het perceel ligt tussen omvangrijke kassencomplexen en andere bebouwing. Open ruimten van enig omvang zijn schaars. Daarnaast zijn in de relatieve nabijheid van het perceel verschillende bedrijfs-, burger- en plattelandswoningen in lintbebouwing aanwezig.
6.2.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de vraag of een perceel in de bebouwde kom ligt, van feitelijke aard is. [1] Niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft, maar de aard van de omgeving is bepalend. Daarbij is in het bijzonder van belang of sprake is van een concentratie van bebouwing en of het gebied door de bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.
6.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt. Vast staat dat de omgeving van het perceel voornamelijk bestaat uit kassencomplexen ten behoeve van glastuinbouw. Zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling hebben kassen geen woon- of verblijffunctie. Kassen zijn in het algemeen op een dusdanige wijze ingericht dat de tijd waarin er daadwerkelijk mensen verblijven zoveel mogelijk wordt beperkt. [2] Dit betekent dat geen sprake is van een concentratie van bebouwing die maakt dat het gebied overwegend een woon- of verblijffunctie heeft. In de omgeving van het perceel bevinden zich weliswaar bedrijfs-, burger- en plattelandswoningen, maar deze bevinden zich op een aanzienlijke afstand van elkaar. Deze woningen zijn bovendien een stuk minder omvangrijk dan de kassencomplexen die het gebied domineren. De aanwezigheid van deze woningen maakt daarom niet dat kan worden gesproken van een gebied dat overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.
6.4.
De rechtbank overweegt dat eiseres daarom terecht betoogt dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend met toepassing van artikel 4, onderdeel 9, bijlage II van het Bor. Dit betekent dat de omgevingsvergunning alleen kon worden verleend met toepassing van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid onder artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3, van de Wabo. De rechtbank overweegt dat hiervoor de uitgebreide procedure moet worden toegepast.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank overweegt dat verweerder opnieuw op het bezwaar zal moeten beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om in te gaan op de overige gronden van eiseres, omdat verweerder voor het verlenen van de vergunning een geheel nieuwe procedure zal moeten beginnen waarbij opnieuw aandacht zal moeten worden besteed aan de bezwaren van eiseres.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Er is geen sprake van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4880, r.o. 5.1.
2.Idem, r.o. 5.2.