ECLI:NL:RBDHA:2025:6286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
AWB24/11928 en AWB24/11929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor twee minderjarige eisers

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van twee minderjarige eisers tegen de afwijzing van hun gezamenlijke aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking 'verblijf bij familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat er geen beschermenswaardig familieleven bestond tussen de eisers en hun opvangouder, referente. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 maart 2025, waarbij de gemachtigde van de eisers aanwezig was, maar de gemachtigde van de verweerder niet. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen hechte persoonlijke banden zouden zijn tussen de eisers en referente, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de kinderen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een belangenafweging moet worden gemaakt. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. De proceskosten worden vergoed aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB24/11928 en AWB24/11929
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 11 april 2025 in de zaak tussen
[eiser 1], V-nummer: [v-nummer 1] , eiser/verzoeker 1 (hierna: eiser 1) en
[eiser 2], V-nummer: [v-nummer 2] , eiser/verzoeker 2 (hierna: eiser 2)
tezamen aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun gezamenlijke aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking “verblijf bij familie- of gezinslid” en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 juli 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent en de gemachtigde van eisers. De gemachtigde van verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum 1] 2012 en eiser 2 is geboren op [geboortedatum 2] 2015. Eisers zijn burger van de Democratische Republiek São Tomé en Príncipe. Eisers hebben op 5 oktober 2022 een aanvraag ingediend met als verblijfsdoel “familie- of gezinslid” bij [referente] (referente) en haar echtgenote. Referente en haar echtgenote hebben de Nederlandse nationaliteit.
3. Verweerder heeft eisers in het bestreden besluit vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat eisers reeds drie jaar in Nederland wonen en hier naar school gaan. [1] Verweerder heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referente en eisers in de zin van artikel 8 van het EVRM. [2] Tussen eisers en referente neemt verweerder niet aan dat hechte persoonlijke banden bestaan. Ten slotte heeft verweerder wel aangenomen dat eisers privéleven in Nederland hebben, maar de belangenafweging is in hun nadeel uitgevallen.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Eisers verzoeken om hetgeen zij tot op heden in de procedure naar voren hebben gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Ten aanzien van de hechte persoonlijke banden voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte de in São Tomé en Príncipe uitgesproken adoptie niet erkend en geen waarde hecht aan de voogdijuitspraak van de rechtbank Den Haag. Tussen eisers en referente bestaan wel degelijk hechte persoonlijke banden, zeker nu eisers op jonge leeftijd naar Nederland zijn gekomen, zij een traumatische ervaring hebben meegemaakt in hun land van herkomst, zij inmiddels een lange periode in het gezin van referente verblijven en zij liefdevol door referente worden opgevoed en verzorgd. Verder is de biologische moeder van eisers met geweld om het leven gebracht en heeft de biologische vader door de adoptie-uitspraak afstand gedaan van de kinderen. Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt dat geen sprake hoeft te zijn van hechte persoonlijke banden, want verweerder had ambtshalve het toetsingskader voor pleegkinderen kunnen gebruiken. Eisers voldoen immers aan bijna alle voorwaarden van het kader voor pleegkinderen. Indien verweerder blijft vasthouden aan het vereiste van biologisch verwantschap, handelt hij in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [3] Verweerder heeft in de gehele procedure onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het kind en daarmee in strijd gehandeld met het Kinderrechtenverdrag. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Herhaald en ingelast
6. Eisers hebben verzocht alles wat tot nu toe in de procedure is ingebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eerder in de procedure is aangedragen kan de rechtbank niet afleiden waarom eisers van mening zijn dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om het besluit te vernietigen en gaat hierna in op de in beroep aangevoerde gronden.
Hechte persoonlijke banden
7. In artikel 8 van het EVRM is het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven neergelegd. Uit het beleid [5] van verweerder volgt dat beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen een minderjarig kind en zijn opvangouder wordt aangenomen, als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Deze hechte persoonlijke banden zijn feitelijk van aard [6] en daarin dient de eventuele samenwoning en de rol van de opvangouder als feitelijke verzorger in de opvoeding en verzorging van het kind als een primaire of vervangende verzorger bij afwezigheid van (één) van de ouders te worden betrokken, alsmede de tijdspanne van deze rol. Uit de werkinstructie van verweerder volgt verder dat in de regel uitgegaan kan worden van familie- of gezinsleven als het kind is opgenomen in en wordt verzorgd door (het gezin van) deze persoon als ware het zijn of haar eigen kind. [7]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er tussen eisers en referente geen hechte persoonlijke banden bestaan door zich in het bestreden besluit op het standpunt te stellen dat er geen documenten zijn overgelegd waaruit blijkt dat sinds de aankomst van eisers in Nederland sprake is geweest van een frequente en structurele omgang tussen referente en eisers en dat referente daadwerkelijk zorg- en opvoedtaken verricht. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat referente voldoet aan de term opvangouder [8] en dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referente en eisers. Daarvoor acht de rechtbank de volgende feiten, omstandigheden en overgelegde documenten van belang. Uit de adoptie-uitspraak van de rechtbank in São Tomé en Príncipe volgt dat eisers getuigen zijn geweest van de moord op hun moeder en dat hun vader heeft verklaard dat hij zijn ouderlijk gezag niet uitoefent en dat referente is aangewezen als de dagelijks verzorger van eisers. Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming volgt dat het in het belang van eisers is dat referente de voogdij krijgt, omdat eisers met instemming van hun familieleden vanaf eind 2019 (dus vanaf het moment dat eisers in Nederland zijn aangekomen) bij referente wonen en referente sindsdien voor eisers zorgt. [9] Mede naar aanleiding van dit rapport heeft referente in 2023 de voogdij gekregen over eisers. [10] Verder hebben eisers een verklaring van de directeur van hun basisschool overgelegd waarin staat dat referente eisers dagelijks naar school brengt en eisers ondersteunt bij het leren. In beroep hebben eisers ook een behandelplan van een psycholoog overgelegd waaruit blijkt eisers bij referente opgroeien in een stabiel, liefdevol en gestructureerd gezin. Verweerder heeft niet op dit document gereageerd ondanks het verzoek van de rechtbank daartoe.
7.2.
Gelet op bovengenoemde documenten en ook de verklaringen van referente in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er tussen eisers en referente als opvangouder geen hechte persoonlijke banden bestaan en er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft dan ook ten onrechte geen belangenafweging gemaakt. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek [11] in het bestreden besluit.
7.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de aard van het motiveringsgebrek, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, waarbij hij een belangenafweging moet maken en daarbij mede de belangen van het kind voldoende kenbaar moet betrekken. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7.4.
Gelet op het reeds gegronde beroep behoeven de overige beroepsgronden geen nadere bespreking.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw op het beroep van eisers te beslissen.
9. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers het griffierecht terug. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.721-. [12]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op het beroep van eisers te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2721,- aan proceskosten aan eisers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 187,- aan griffierechten aan eisers.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.71, tweede lid, onder k, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van de artikelen 3:4 en 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Eisers verwijzen specifiek naar artikel 3, eerste lid, artikel 8, eerste lid, artikel 6, tweede lid en de artikelen 26, 27, 28, 31 en 32 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
5.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.
7.Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM, p. 9.
8.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire en werkinstructie 2020/16.
9.Zie pagina 9 van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 oktober 2023.
10.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 december 2023, zaaknummer C/09/655805.
11.Op grond van artikel 3:46 van de Awb.
12.1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met waarde € 907,- per punt, wegingsfactor 1.