ECLI:NL:RBDHA:2025:6289
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake proceskostenvergoeding
Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het college, waarin het bezwaar van eiseres tegen de terugvordering van bijstandsuitkeringen was behandeld. Het college had eerder, op 12 februari 2024, het bezwaar gegrond verklaard en een bedrag van € 175.282,25 aan eiseres terugbetaald, maar had geen vergoeding voor de werkelijke proceskosten van eiseres toegekend. Eiseres stelde dat het college ten onrechte de werkelijke kosten van rechtsbijstand niet had vergoed, en eiste een bedrag van € 13.915,- voor de kosten van de procedures die zij had gevoerd.
De rechtbank oordeelde dat de proceskosten die eiseres aanvoerde, niet binnen de omvang van het geding vielen. De voorzieningenrechter had eerder een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en tegen die uitspraak kon geen hoger beroep worden ingesteld. Ook had de rechtbank in een eerdere uitspraak van 4 oktober 2023 al beslist over de vergoeding van proceskosten in een andere procedure, waartegen eiseres geen hoger beroep had ingesteld. Hierdoor stond die uitspraak in rechte vast.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, wat betekende dat eiseres geen gelijk kreeg. Eiseres kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier mr. H.J. Verspuij-Fung, en werd openbaar uitgesproken op 30 april 2025.