ECLI:NL:RBDHA:2025:6289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/2865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake proceskostenvergoeding

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het college, waarin het bezwaar van eiseres tegen de terugvordering van bijstandsuitkeringen was behandeld. Het college had eerder, op 12 februari 2024, het bezwaar gegrond verklaard en een bedrag van € 175.282,25 aan eiseres terugbetaald, maar had geen vergoeding voor de werkelijke proceskosten van eiseres toegekend. Eiseres stelde dat het college ten onrechte de werkelijke kosten van rechtsbijstand niet had vergoed, en eiste een bedrag van € 13.915,- voor de kosten van de procedures die zij had gevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de proceskosten die eiseres aanvoerde, niet binnen de omvang van het geding vielen. De voorzieningenrechter had eerder een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en tegen die uitspraak kon geen hoger beroep worden ingesteld. Ook had de rechtbank in een eerdere uitspraak van 4 oktober 2023 al beslist over de vergoeding van proceskosten in een andere procedure, waartegen eiseres geen hoger beroep had ingesteld. Hierdoor stond die uitspraak in rechte vast.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, wat betekende dat eiseres geen gelijk kreeg. Eiseres kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier mr. H.J. Verspuij-Fung, en werd openbaar uitgesproken op 30 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. Schenkhuizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

1. Bij bestreden besluit van 12 februari 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het college, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 4 oktober 2023 [1] , het bezwaar gegrond verklaard, de terugvordering van algemene en bijzondere bijstand herroepen, een bedrag van € 175.282,25 aan eiseres terugbetaald en onder meer € 1.248,- aan proceskosten toegekend.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres stelt dat het college ten onrechte niet de werkelijke kosten van rechtsbijstand in verband met de door haar gevoerde procedures heeft vergoed. Het gaat daarbij om, volgens eiseres, een kort geding alsmede de procedures in primo en in hoger beroep van in totaal € 13.915,-.
2.1.
Voor zover eiseres doelt op proceskosten die verband houden met haar verzoek om voorlopige voorziening (21/3091), vallen deze buiten de omvang van het geding. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen bij uitspraak van 31 mei 2021. Daarbij zijn geen proceskosten vergoed. Tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter kan geen hoger beroep worden ingesteld. [3]
2.2.
Voor zover eiseres doelt op proceskosten die verband houden met het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2021 en het beroep tegen het besluit op bezwaar van 16 november 2021, is in de hiervoor genoemde uitspraak van 4 oktober 2023 (rechtsoverweging 6.1.) op het verzoek om vergoeding van die proceskosten beslist. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.868,- aan proceskosten. Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld en daarom staat die uitspraak in rechte vast.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten, voor zover in dit beroep gemaakt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Zie artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb.